Houden journalisten niet van journalistiek? II
Mijn vorige stukje ging over de stelling uit het boek van Jan Blokker: Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek. Nederlandse journalisten verkondigen liever opinies (hun mening of de mening van hun groep) dan dat ze echt zoeken naar de feiten en de waarheid.
In de reacties op die stelling bleek bijna iedere reagerende journalist vooral met de eigen opinie te komen. Afgaande op die reacties zou de stelling van Blokker dus goed kunnen kloppen.
Frits Abrahams ´verzachtte´ in zijn NRC-column de stelling van Blokker: Nederlandse journalisten van kwaliteitskranten zijn heel respectabel en fatsoenlijk; ze schrijven graag, maar ze houden niet van nieuws; het zijn geen newsgetters, ze proberen niet de onderste steen boven te halen, ze houden niet van het wroeten in de modder. Een enkeling misschien uitgezonderd.
Maar omdat iedereen die reageerde, zelf ook weer met opinies kwam en mijn eigen stukje ook al begon met een soort opinie, vroeg ik me vervolgens af of het wel mogelijk is te schrijven zonder iets van een opinie te ventileren. En mijn antwoord was ontkennend: iets van een opinie, stellingname is vaak nodig. En ik gaf als voorbeeld de aangehaalde column van Frits Abrahams.
Op basis van dat inzicht, dat een bepaalde stellingname nodig is, zag ik Blokkers stelling vooral in termen van goed of slecht schrijven. We willen vaak snel klaar zijn en komen dan met onze opinies. Op die manier hoeven we niets te onderbouwen en waar te maken.
Tot zover de voorgeschiedenis.
Wat me eigenlijk niet lekker zit, is dat de formulering van Abrahams vrij concreet is, maar doordat ik er een soort algemeen principe van maak, dat gaat over het verschil tussen goed en slecht schrijven, het allemaal nogal vaag wordt. Moet die stelling echt zo breed geformuleerd worden of is het misschien beter om de stelling inderdaad toe te spitsen op ´nieuws´ zoals Abrahams doet?
Om hier een idee van te krijgen, heb ik geprobeerd een aantal voorbeelden op dit punt te bekijken.
Voorbeeld 1
Allereerst een column van ´Prof. dr. B. Smalhout´ uit de Telegraaf van zaterdag (6/02/2010). De kop: Duister Nederland... Die column begint zo: Hoewel premier Jan Peter Balkenende ons bij vele gelegenheden heeft opgeroepen acht te slaan op normen en waarden, lijkt het wel dat de landelijke ethiek steeds meer aan een chronische zonsverduistering begint te lijden. Alleen al de laatste week werd de doorsnee Nederlander via de media enige malen een blik gegund in de duistere krochten van de overheid.
De column eindigt zo: Het gaat er niet om dat zwart sparen in principe fout is. Maar een overheid die zakendoet met criminelen en zich als een ordinaire heler profileert, functioneert op het niveau van de maffia. Het is een dieptepunt van ethische verdorvenheid en een morele schande voor een politicus van een christelijke partij.
Als Telegraaf-lezer vond ik deze column niet informatief. Smalhout kan goed schrijven en heeft een scherpe blik. Maar neem dat begin. Dan denk ik niet, daar moet ik meer van weten. Het is ook niet zo, dat ik het met zijn conclusies bij voorbaat oneens ben. Ik heb ook niet een hoge pet op van het functioneren van de overheid en de politiek, maar de column slaagt er heel stellig in de indruk te wekken in feite geen informatie te bevatten. Het is puur opinie, prettig voor lezer met dezelfde opinie die zijn gedachtengoed bevestigd wil zien.
Het is nu gemakkelijk te roepen dat dit een typische Telegraaf-column is. Het punt van Blokker is, als ik hem goed begrijp, dat Volkskrant, NRC en de rest van de pers dit ongeveer even erg en even vaak doen. In de reacties op zijn stelling is tot nu toe ook niet echt gebleken dat hij het bij het verkeerde eind zou hebben.
Voorbeeld 2
Een tweede voorbeeld ontleen ik aan de UK, de Groninger universiteitskrant, van 4/02/2010. Gerrit Breeuwsma heeft daarin een column met de titel Bronnen. In die column heeft hij het over het vermelden van bronnen (literatuurverwijzingen) in scripties en wetenschappelijke artikelen. Dat is een concreet onderwerp en hij introduceert dat in zijn eerste zin. In de tweede zin komt hij op de proppen met iets dat hij persoonlijk meemaakte met een studente en dat betrekking heeft op dit onderwerp. Zo had ik jaren geleden eens onenigheid met een studente over een passage in haar scriptie.
Een prachtige zin midden uit het stukje vind ik deze: De meest doodgewone zaken worden voorzien van een referentie (¨Het was vandaag mooi winterweer¨; Kroll, 2010), alsof ze daarmee een wetenschappelijke status krijgen. Zo´n zin zou je eigenlijk moeten inlijsten en aan de wand moeten hangen.
Op het einde geeft hij een soort conclusie. Zo bekeken zou het een vorm van wetenschappelijke hygiëne zijn om te streven naar zo weinig mogelijk referenties: alleen als het echt niet anders kan, geef je een verwijzing: de rest is voor eigen rekening. Misschien dat we er dan ook achterkomen wie echt iets te vertellen heeft.
Dit is een kort stukje. Het is leesbaar en helder. Het gaat ergens over. Het knoopt aan bij een concrete gebeurtenis van de schrijver die ermee te maken heeft. Daardoor kun je als lezer je gemakkelijker voorstellen waar het allemaal over gaat. Het is leuk ook door die prachtige zin in het midden. Het is voor studenten en anderen nuttige en relevante informatie. En het bevat ook iets van een mening, een standpunt, maar zonder dat het storend is. Mijn oordeel: perfect stukje.
Voorbeeld 3
In het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad (5/02/2010, p. 3) heeft Yaël Vinckx een column over popmuziek. Het stukje gaat over Lady Gaga en heeft als titel: Beeltenis verklede Lady Gaga beklijft niet. Het stukje begint zo: Ze droeg een hoog opgesneden badpak met wijde schouderstukken dat deed denken aan een hart en danste op bijpassende plateauzolen door een decor dat een fabriek voorstelde: The Fame Factory.
Het stukje eindigt zo: Dat verklaart wellicht waarom Lady Gaga´s beeltenis bij mij niet beklijft. Ze mag dan niet van TMF zijn af te slaan, als ik haar tegen zou komen op straat, zou ik haar niet herkennen. Tenzij ze zich daar ook tooit met veren, vleugels, brillen, badpakken en torenhoge plateauzolen.
Ik vind Lady Gaga leuk, maar denk ik na die eerste zin dat ik door moet lezen om iets meer te weten te komen? Het is op dat punt nog niet eens duidelijk dat het stukje over Lady Gaga gaat.
In feite is dat ook nog wat te ruim genomen. Het stukje gaat niet over Lady Gaga, maar over wat Yaël Vinckx van Lady Gaga vindt. Welke lezer zit daarop te wachten? Vinckx heeft niets over Lady Gaga te vertellen, maar wil of moet er kennelijk wel een stukje over schrijven. Het onderwerp heeft je interesse niet, je wilt je er ook niet in verdiepen en dan ga je maar opschrijven waarom je Lady Gaga niets vindt.
Om dat zo te doen, dat daar een lezenswaardig stukje uitrolt, is niet gemakkelijk en dat lukt hier, naar mijn mening, dan ook niet goed. Kortom, ongeveer 1/4 bladzij opinie, zonder informatie.
Voorbeeld 4
Maarten ´t Hart in NRC Weekblad (6-12/02/2010, p.34-35) in zijn maandelijkse stukje over zijn moestuin. De titel: Laat u toch geen oor aannaaien voor koeienstront. Heb ik interesse in moestuinen? Absoluut niet! Toch lees ik deze stukjes omdat ze geestig en leuk zijn. Het stukje begint zo: Omdat ik van spitten een rsi-rug krijg, besteed ik het uit. Ik laat een grondwerker annex graafmachine langskomen die mijn tuintje in een dag omlegt. Dat kost een vermogen.
Hier wordt de lezer onmiddellijk bij de lurven gegrepen. Je ziet die enorme graafmachine in dat niet al te grote tuintje. Wat kost dat wel niet allemaal, zit je je al af te vragen. Nou, een vermogen dus.
Verder schrijft Maarten over iets waar hij veel van afweet en dat merk je als lezer. Hoewel het een leuk stukje is, is het daardoor ook informatief. Zelf tuinieren kan bijvoorbeeld vaak helemaal niet echt uit, begrijp ik.
Bijzonder in deze stukjes zijn ook de maand-tips. Ze zijn soms geestig, soms nuttig, maar verlevendigen in ieder geval het verhaal. Tip 1 voor februari is: Win zoveel mogelijk zelf zaad.
Op basis van de titel zou je verwachten dat Maarten een verhaal houdt over wat wel en niet mag. Kortom, je verwacht een nogal opiniërend verhaal. In werkelijkheid is het dat eigenlijk nergens of in ieder geval niet op een opdringerige manier. Neem de zin: Zelfs als je, wat ik iedereen nadrukkelijk aanbeveel, biologisch geteelde groenten koop, ben je veel goedkoper uit. Hij doet expliciet een ´nadrukkelijke aanbeveling´, maar het is terloops en niet iets waar hij eindeloos over doorzanikt.
Ik vind dit een leuk, helder, leesbaar stukje, dat geestig is en waar ondertussen ook nog de nodige informatie in staat.
Voorbeeld 5
Een laatste voorbeeld uit NRC Weekblad van 6-12/02/2010. Het is de column van Erica Verdegaal over geld en heeft de titel: Overleef uw pensioen. Het stukje begint zo: Ons pensioenstelsel kraakt als een boerensloot na slechts één nacht vorst. Nu zeggen ze dat kraakijs geen breekijs is. Maar beangstigend is het wel. Na dat begin weet je waar het over gaat.
Op het einde van het stukje geeft Verdegaal drie suggesties hoe je kunt omgaan met een tegenvallend pensioen in de vorm van vetgedrukte kopjes. Na ieder kopje wordt dat alternatief kort toegelicht.
Dit is een lastig onderwerp. Lezers vinden het niet leuk na al geconfronteerd te worden met een mogelijk tegenvallend pensioen. Verder kun je zo´n stukje ook niet al te technisch maken, want dan haakt iedereen af. De strekking van het stukje is dat de alternatieven op een heldere manier op een rijtje worden gezet en dat de lezer wordt uitgenodigd zelf te kiezen. Volgens mij is dit een helder, leesbaar en informatief stukje.
Voorbeeld 6
Als laatste voorbeeld neem ik een stukje van Jan Blokker zelf. Het staat in de bijlage Boeken van NRC Handelsblad van vrijdag 5/02/2010 en heeft de titel: Witsen, dilettant tussen God en wetenschap. Het stukje begint zo: Tot twee keer toe in korte tijd heeft de (kunst)historica Marion Peters zich beziggehouden met de Amsterdamse regent Nicolaes Witsen. De eerste keer (2008) promoveerde ze op een half-biografie, getiteld ´Mercator sapiens´. Onlangs voltooide ze een bewerking van de dissertatie, nu met nadruk op Witsens onderzoeksactiviteiten. De hoofdpersoon werd vernederlanst tot ´De wijze koopman´.
Dit stukje is ongeveer 1/3 pagina groot. Als lezer zit je je eerst af te vragen: Waar gaat dit over? En daarna: Waarom moet ik dit lezen? Ogenschijnlijk is het een vrij feitelijk stukje, zonder veel opinie. Maar het is vooral een verzameling losse uitspraken. Gaat het nu over het boek? Nee, het gaat over Witsen. Kennelijk ontleent Blokker dus alles wat hij schrijft aan dat boek van Marion Peters. Hij schrijft dus niet op, wat hij als lezer vindt van dat boek. Nee, hij schrijft een heel onsamenhangend verhaal over Witsen dat hij in feite weer ontleent of denkt te ontlenen aan het boek van Peters.
Hij sluit zo af. Was het wijs? Heeft het wijsheden aan volgende generaties overgedragen? Amper, waarschijnlijk. Maar dat is normaal voor oprechte dilettanten. Waarom dat de slotvraag zou moeten zijn, komt voor mij als lezer nogal uit de lucht vallen. En waarom zou je iemand moeten beoordelen op een criterium als wijsheden overdragen aan volgende generaties? Het wordt me niet helder. Dan komt er een fraai klinkende conclusie, die in feite gebaseerd wordt op niets en waarin Witsen wordt weggezet als ´dilettant´.
Dit lijkt mij typisch een stukje van het type ´er moet een stukje komen´. Deskundigheid met het onderwerp bezit de schrijver niet en motivatie om zich in het onderwerp te verdiepen nog minder, is mijn indruk als lezer.
Conclusie
Welke conclusie moeten we nu uit deze voorbeelden trekken? Allereerst geloof ik niet dat Jan Blokker zich echt gebaseerd heeft op concrete producten van journalisten. Ik heb dat hierboven wel proberen te doen en dan merk je onmiddellijk dat die prachtige stelling van Blokker in feite hinderlijk vaag is.
Wanneer verkondigt iemand vooral een mening en wanneer zoekt een journalist of schrijver echt de feiten en de waarheid?
In sommige gevallen lijkt dat duidelijk zoals bij voorbeeld 1. Het zijn stukken die kennelijk vooral bedoeld zijn om aan te sluiten bij de heersende opvattingen en op die manier de lezer een goed gevoel te geven. Men mag dat kwalijk vinden, maar lezers hebben het recht zich op die manier te laten ´verwennen´. Het bezwaar van die uitgesproken opinie-stukken is echter dat ze ook non-informatief zijn. Ze bevatten niet echt informatie en voor veel lezers is dat uiteindelijk een belangrijk punt. Verder is het niet eenvoudig op deze manier een stuk te schrijven dat de lezer echt raakt en aanspreekt.
Bij voorbeeld 3 hebben we kennelijk een schrijver die iets moet schrijven over een onderwerp waar hij niets mee heeft en dan maar zijn meningen over dat onderwerp gaat ventileren. Ik hou niet van wiskunde en nu moet ik een opstel schrijven over wiskunde. Titel: Waarom ik wiskunde haat. De schrijver verkondigt zijn mening, maar daarmee tegelijkertijd ook zijn waarheid. In voorbeeld 3 is het zoeken naar die afkeer voor Lady Gaga niet erg diepgaand, maar is er wel een soort begin. Dat maakt het artikel voor de lezer echter niet verteerbaarder.
Bij voorbeeld 2, 4 en 5 hebben we mijns inziens te maken met goed geschreven stukjes die de lezer op een prettige manier over iets informeren. Maar kun je hier spreken over een zoeken naar de waarheid? Mij lijkt van niet. De auteurs bezitten gewoon een bepaalde deskundigheid op op een bepaald gebied en schrijven over dat gebied en schrijven ook nog eens goed.
Voorbeeld 6 lijkt een beetje op voorbeeld 3, maar de schrijver pakt het handiger aan. Een normale lezer die er vluchtig over heen gaat, zal het niet echt interessant vinden, maar zal ook niet zien wat het probleem was.
Ik denk dat in een normale krant normaal niet veel stukjes staan, waarin de schrijver echt op zoek gaat naar de waarheid. Zo werkt dat niet en dat kun je de lezer ook niet aandoen. Natuurlijk hebben kranten soms ook echt nieuws, maar dat beslaat hooguit een minieme fractie van de krant. De rest is uitleg, verklaring, commentaar, nakauwen, wat vinden we ervan, etc. Ik denk ook dat lezers al te veel nieuws niet leuk vinden en emotioneel niet aankunnen. En alleen al om die reden zal de stelling van Blokker altijd opgaan: kranten en journalisten zoeken normaal niet echt naar de waarheid. Het zijn geen wetenschappers en die hebben er vaak ook nog moeite mee.
Ook de afzwakking van de stelling door Abrahams tot: ´Nederlandse journalisten houden niet van nieuws´ werkt om die reden niet. Het grootste deel van de krant is niet echt nieuws en kan dat ook niet zijn. Maar daarom kun je nog wel proberen informatief te schrijven en Abrahams zelf doet dat ook, terwijl het duidelijk lijkt dat hij geen harde feitenjager is.
Kortom, het is een prachtige stelling van Blokker. Veel mensen in de gordijnen. Aan de andere kant heeft iedereen het gevoel dat die stelling toch wel klopt. Niemand die op het idee komt dat nu eens allemaal te gaan toetsen, want het klinkt zo plausibel. Pas op het moment dat je de stelling probeert te toetsen, merk je dat er iets hinderlijks vaags aan de stelling is.
Op basis van dat inzicht, dat een bepaalde stellingname vaak nodig is, interpreteerde ik Blokkers stelling vooral in termen van goed of slecht schrijven. We willen vaak snel klaar zijn en komen dan met onze opinies. Op die manier hoeven we niets te onderbouwen en waar te maken.
Twee van de vier voorbeelden zijn voor mijn idee niet goed geschreven en vermoedelijk veel te snel. Maar van die twee bevat er de ene vrijwel louter opinie en de andere ogenschijnlijk vrijwel niet. En van de goed geschreven artikelen, is er één een volledig opinie-artikel. Ook die interpretatie van de stelling gaat dus niet op. Het is dus niet zo, dat als we snel even nog een artikeltje moeten schrijven, dat automatisch een zwaar opiniërend iets wordt.
Kortom, leuk bedacht, maar allemaal onzin. Of ben ik nu te somber?
----------------
Laatst bijgewerkt: 7/02/2010.
0 Comments:
Een reactie posten
<< Home