woensdag, juli 27, 2011


Falende opwarming of falende journalistiek?



De Volkskrant van dit weekend (zaterdag, 23 juli) was niet gering. Het eerste katern telde 40 bladzijden. Het Sport-katern 16 bladzijden. Tenslotte dan ook nog een katern Intermezzo, waarvan de strekking me wat ontging, met 32 bladzijden.

Van mijn dochter krijg ik altijd te horen dat mijn stukjes a. te lang zijn en b. niet meer actueel. Wel, voor de krant van dit weekeinde leek dat inderdaad aardig op te gaan. Maar vermoedelijk komt dat, door dat ik op internet veel nieuws al een dag eerder gelezen heb.

Het meest belangwekkende stuk droeg de titel: Waar blijft dat warme klimaat? Het was die zaterdag inderdaad koud en de regen gutste bijna voortdurend naar beneden, dus dit was een vraag die iedereen aansprak. Mij ook.

Dat artikel is bijna 2 bladzijden lang (maar veel ruimte is ingeruimd voor een grote sneeuwfoto met een ingesneeuwde auto in New York City) en geschreven door Maarten Keulemans.

De lead van het artikel luidt als volgt: Het klimaat zou opwarmen, maar de opwarming lijkt al zo'n 10 jaar te zijn stilgevallen. Eindelijk denken onderzoekers nu te snappen hoe dat komt.

Hmmm, een stil gevallen opwarming? Ik heb net nog plaatjes gezien van het Noordpool-ijs en dat was nog nooit zo erg gesmolten, voor de tijd van het jaar, als nu (hier en hier).

Maar uit het verhaal van Maarten haal ik dat een groep onderzoekers het in Science zo verwoord heeft: 'De ontwikkeling van de wereldoppervlaktetemperatuur is sinds eind jaren negentig nagenoeg vlak, ondanks de toename van broeikasgassen.' Met andere woorden: de temperatuur stijgt niet meer.

Gelukkig weet men inmiddels, volgens het gestelde in de lead, dus hoe dat komt. Nou toch niet helemaal. Maarten schrijft vrolijk: "Gaandeweg komt aan het licht dat de opwarming van de aarde de laatste tien jaar wordt tegengehouden. Er is eigenlijk maar één probleem: het is nog niet duidelijk waardoor dat precies komt."

Ik vind het allemaal wat vreemd, maar zie gelukkig een keurig grafiekje staan met de afwijkingen van de gemiddelde temperatuur voor de jaren 1975 tot en met 2010. In het grafiekje zie ik eigenlijk helemaal niet dat de opwarming gestopt is. Ik zie wel een gigantische opwarming, maar ik zie niet duidelijk dat die opeens ophoudt. Ben ik nu gek of...?

Ik pak een liniaaltje en ga de lengten van de staafjes even meten. De getallen invoeren in het statistische programma SPSS is een fluitje van een cent. Wat vertelt SPSS me?

De laatste 11 jaar (2000-2010) was het volgens het grafiekje 0,42 graad Celsius te warm op de wereld. Voor die jaren vind ik een positieve correlatie van 0,25 tussen de temperatuur en het jaartal. De laatste jaren van die 11 waren dus warmer dan de eerste jaren. Dus de bewering dat de opwarming gestopt is, is leuk bedacht, maar niet ontleend aan de gegevens in de grafiek.

Als ik voor alle 35 jaren de correlatie tussen het jaartal en de temperatuur bereken, vind ik een whopping 0,89. Het wordt ongeveer jaarlijks warmer.

Is het nu die laatste 11 jaar (2000-2010) minder warm geweest dan in de 24 jaar daarvoor? Mijn boxplot zegt dat het de laatste jaren stukken warmer was. Een t-toets bevestigt dat (p=0,000 tweezijdig).

Waar komt dit vreemde idee, van die stagnerende opwarming, dan vandaan? Als ik de scatterplot bekijk, zie ik het. De laatste 11 punten liggen minder mooi op de rechte lijn die ik door de eerste 24 kan trekken.

Tja... Je kijkt naar een scatterplot met slechts 35 puntjes. En dan denk je opeens dat de laatste 11 puntjes anders lopen. Een regressielijn baseren op 35 punten is al vaak koffiedik kijken, maar een regressielijn baseren op 11 puntjes die ook nog eens erg fluctueren? Hoe optimistisch kun je zijn? Nooit gehoord van data-snooping en dat dat niet hoort?

Maar goed, laat ik het formeel benaderen. Het idee is dat die laatste 11 puntjes een andere regressielijn hebben dan de eerste 24. SPSS levert me via het moduul regressie niet alleen de richting van de regressielijnen, maar ook hun betrouwbaarheidsinterval.

De regressielijn door de eerste 24 jaar heeft een richtingscoëfficiënt (de b1) die ligt tussen +0,01 en +0,02. Per jaar wordt het dus 1/100 of 2/100 graad Celsius warmer in doorsnee voor die eerste 24 jaar.

Voor de laatste 11 jaar vind ik 0,00 tot +0,04. Dat betekent dus dat de regressielijn voor die laatste 11 jaar helemeaal vlak kan lopen, maar voor het zelfde geld ook twee keer zo steil kan stijgen als voor de eerste 24 jaar. Op basis van die 11 puntjes kunnen we dus niets zeggen over hoe die regressielijn echt loopt. Het zijn gewoon te weinig waarnemingen.

Er is dus geen enkele reden om te denken dat er de afgelopen 11 jaar echt iets veranderd is.

Een dikke krant. Een leuk artikel, maar helaas nogal misleidend.

Misschien zou een klein beetje kennis van statistiek voor journalisten zo gek nog niet zijn.


vrijdag, maart 05, 2010



Mooie fictie, lastige feiten


Als methodoloog/statisticus ben ik gevraagd een student te adviseren over een onderzoeksvoorstel. Ik lees in het voorstel dat X & Y in hun in 1989 gepubliceerde onderzoek op dit specifieke gebied tot de conclusie zijn gekomen dat... En wat er dan komt, daar begrijp ik echt helemaal niets van.

Ik vraag de student tegenover me, wat de auteurs X & Y precies gedaan en gevonden hebben. Aan de andere kant van de tafel blijft het langdurig stil. Ik kijk in de literatuurlijst, maar daarin blijken X & Y niet vermeld te zijn.

Tenslotte wordt de stilte pijnlijk en vraag ik, of de student zelf X & Y gelezen heeft. Dat blijkt, na weer een lange stilte, niet het geval te zijn. Er is een overzichts-artikel, welk weet de student niet precies meer, waarin dat wordt beweerd.

Wetenschap zou moeten gaan over feiten, maar gaat in werkelijkheid vaak over fictie. Wat X & Y hebben waargenomen, als ze tenminste iets hebben waargenomen, is onduidelijk. Vervolgens hebben X & Y daar terecht of ten onrechte iets uit geconcludeerd. Daarna heeft auteur Z in zijn overzicht het onderzoek van Y & Y kort vermeld en hun conclusie in zijn eigen wooorden weergegeven.

Vervolgens heeft de student het stukje van Z --misschien vrij letterlijk, maar misschien ook niet-- overgenomen en gepresenteerd als de conclusie en de bevinding van X & Y zonder dat de student zelf het artikel van X & Y ooit gezien heeft. Wat misschien begonnen is als een zorgvuldige waarneming van X & Y is ondertussen verworden tot een vaag verhaal van horen zeggen uit de zoveelste hand waarvan de betekenis volstrekt onduidelijk is.

In de wetenschap is deze gang van zaken niet ongebruikelijk. Er moet gepubliceerd en in een publicatie verwacht men een -- liefst indrukwekkend -- overzicht van de literatuur. Zo weet deze student te vermelden dat er 600 onderzoeken op dit specifieke gebied zijn verricht. Dat is mooi, maar niemand is normaal in staat 600 onderzoeksartikelen door te lezen, laat staan, grondig door te lezen.

De andere kant van de medaille is dat wetenschap niet kan, zonder die mooie verhalen. Ik heb tientallen studenten meegemaakt die prachtig onderzoek wisten te realiseren. Maar als dat prachtige onderzoek nooit resulteert in een prachtig verhaal, dan komt het niet verder. En vaak lukt dat niet. Het doen van een goed stuk onderzoek, is lastig en veel werk. Maar om vervolgens van dat onderzoek een goed leesbaar en pakkend artikel te maken, is minstens nog eens een keer zoveel werk.

Wat je dus vaak ziet, zijn prachtige verhalen zonder dat er degelijk onderzoek achter zit. Een slimme ´onderzoeker´ concentreert zich op het verhaal en verdoet zijn tijd niet met tijdrovend onderzoek als het verhaal ook zonder dat grondige onderzoek gepubliceerd kan worden.

De aanleiding om dit voorval te vermelden, is een column van Frits Abrahams op de achterpagina van NRC Handelsblad van vandaag (8/3/2010, p. 18) met de titel: ´Feit of fictie´. Het stukje gaat over Ryszard Kapuscinski, de meest bewonderde reporter van de vorige eeuw, die ontmaskerd is als bedrieger, aldus Abrahams. Abrahams is een liefhebber van de boeken van Kapuscinski en is hier dus door geschokt. Maar was het wel zo erg, vraagt hij zich af.

Je zou nu verwachten dat Abrahams als bewonderaar van Kapucinski met een verhaal komt, dat het eigenlijk niet zo erg is, maar dat doet hij niet. Hij zegt: ´Ik heb er geen moeite mee als auteurs hun verhalen omwille van het literaire effect verdraaien en verfraaien, maar laat dan die journalistieke aspiratie varen en noem het geen non-fictie meer.´ Hij wijst er ook op dat Kapuscinski beroemde voorgangers had die hetzelfde deden en hij noemt George Orwell in dat verband.

Het leuke van dit stukje van Abrahams is dat hij in kort bestek op een leuke en leesbare manier een belangrijk punt aan de orde stelt en daarbij ook nog informatief en feitelijk is. Hij geeft duidelijk zijn mening, maar dan weet je ook dat het zijn mening is. Hij geeft andere auteurs, etc. En -- voorzover ik dat kan nagaan -- hij houdt zich aan de feiten.

Onder de column van Abrahams staat de cartoon van Fokke & Sukke. Fokke en Sukke zijn het gedogen zat. Ze leggen uit dat in een straal van 250 meter om een basisschool alle RK-kerken gesloten moeten worden!

Volstrekte fictie natuurlijk, maar wel leuke fictie. En omdat het iedereen duidelijk is, dat het fictie is, is het niet erg dat het fictie is. De problemen ontstaan pas op het moment dat je doet alsof het journalistiek is, alsof het feiten zijn.

Zo is het niet erg, dat je als student iets uit een review-artikel haalt, maar als je dan vervolgens doet alsof jezelf dat bron-artikel gelezen hebt, zonder dat je dat in feite gedaan hebt, ben je verkeerd bezig. Aan de andere kant, doet bijna iedere student dat, dus als lezer kun je dat min of meer weten.

De grens tussen feit en fictie is daardoor soms dun en moeilijk. In dezelfde NRC Handelsblad staat een stukje over de diskwalificatie van fotograaf Stepan Rudik door World Press Photo. Rudik won een derde prijs in een rubriek van sportfoto´s. Op de winnende foto blijkt hij echter een klein stukje voet te hebben weggehaald die daar als het ware niet hoort voor je idee. Die voet verstoort het plaatje. Het plaatje is dus iets mooier gemaakt en van World Press Photo mag dat niet.

Stel dat je een interview afdrukt als krant. Komt dan echt iedere verspreking, iedere zucht in dat interview? Ik weet wel zeker van niet.

Of een ander voorbeeld dat ik wel eens op deze blog behandeld heb. Een lezer stuurt een kritische brief naar de redactie en de redactie plaatst die brief letterlijk inclusief spelfouten en maakt over die spelfouten ook nog eens een denigrerende opmerking. Je zou kunnen zeggen: ´Heel erg eerlijk´. Maar mijn reactie was: ´Dat doe je dus niet.´

Redacties zitten graag en royaal te schrappen in ingezonden brieven en zitten soms ook de bewoordingen nog aan te passen. Dan kun je het niet maken om opeens opzettelijk een brief inclusief spelfouten te plaatsen, denk ik.

En stel dat je een foto plaatst van de geïnterviewde. Mag daar echt niets aan verfraaid worden?

Wetenschap waarin iedereen uitsluitend de volledige en echte waarheid verkondigt, is misschien onleesbaar, maar in ieder geval ondenkbaar. Wetenschappers zijn ook maar mensen en net als andere mensen, glijden ze wel eens uit. Dat is niet erg, want wetenschap zit zo in elkaar dat andere wetenschappers vroeg of laat gemotiveerd zullen zijn om dat uitglijden, als het tenminste echt van belang was, te rapporteren.

Alleen al de beschrijving die je als onderzoeker van de methode geeft, is een verkorte en geïdealiseerde weergave van hoe het onderzoek echt ging. En dat kan ook niet anders.

Ik denk dat op dezelfde manier journalistiek waarin nooit iets verfraaid wordt, volstrekt ondenkbaar is en als lezer vind ik dat ook niet zo erg. Wat ik erg vind, zijn de grote leugens. Het knoeien met getallen. Het knoeien met uitspraken. Het selectief omgaan met informatie. Het soms bewust of bijna bewust misleiden van de lezer.

Ik denk dus dat dat praten van journalisten over feit en fictie vooral gepraat is. Men suggereert dat men als journalist de volstrekte waarheid schrijft en publiceert. Een kleine afwijking op een foto valt zogenaamd al niet te tolereren. En wat geschreven wordt, zou altijd perfect kloppen. Wel, dat is niet mijn ervaring en het lijkt me ook niet realistisch.

Wat wetenschappers niet lukt, lukt journalisten vrijwel zeker nog minder. Uiteindelijk zijn we allemaal mensen en zijn we daardoor allemaal vrij goed in het vertellen van vooral mooie verhalen. Waar we slecht in zijn, is het nauwkeurig en feitelijk beschrijven van de werkelijkheid door middel van taal.

Ik denk dus dat journalisten het in hun eigendunk omdraaien. Niet de feitelijke en juiste weergave van de werkelijkheid is de norm, maar het mooie verhaal. Wij, mensen, zijn behept met een natuurlijke neiging tot het vertellen van mooie verhalen. En door die ingebakken en aangeboren neiging vinden we de feiten maar onbenullig, lastig en hinderlijk en nemen we het daar vaak niet al te nauw mee. We zijn dus geneigd tot fictie en daardoor zijn de feiten voor ons vaak maar lastig.


dinsdag, februari 09, 2010


Houden journalisten niet van journalistiek? IV


Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek is de stelling van Jan Blokker. Bijna iedereen vindt dat een plausibele stelling, maar op het moment dat je die stelling op een of andere manier probeert te toetsen aan concrete artikelen, blijkt het allemaal maar vaag en lastig. Tot zover het voorafgaande.

Misschien zoek ik het allemaal te diep. Een journalistiek artikel is dan gewoon een artikel zoals die veel op de BBC nieuwssite staan. Er is iets gebeurd, er wordt verslag van gedaan, eventueel wordt ingegaan op de achtergronden en de betekenis. Bij een niet-journalistiek artikel is die koppeling als het ware niet meer duidelijk.

Ook dan zit je soms met tussengevallen. Abrahams doet verslag van de presentatie van het boek van Blokker. Maar hij doet dat in zijn column op zijn eigen ontspannen wijze. Voor mijn idee wordt het verslag daar alleen maar leesbaarder van. Dus zelf ik zou toch neigen om die column gewoon overwegend in te delen als 'journalistiek'.

Laten we dan ook eens naar mijn zes voorbeelden kijken. Het stuk van Smalhout lijkt me geen verslag, geen 'journalistiek' dus in die zin.

De column van Breeuwsma uit de UK is ook geen verslag. Het is een goed geschreven en leuk stukje over iets dat voor studenten en wetenschappers relevant zou moeten zijn, maar het is geen verslag of beschrijving. Ook geen 'journalistiek' dus.

Voorbeeld 3, het stukje van Vinckx over Lady Gaga is ook duidelijk geen verslag van iets dat er gebeurt is. Dus ook geen 'journalistiek'.

Het stuk van Maarten 't Hart is misschien geestig en leuk, maar het is meer een verhandeling dan een echt verslag. Dus ook geen 'journalistiek'.

De column van Erica Verdegaal begint met 3 rapporten over de pensioenproblematiek, maar gebruikt dat alleen als aanleiding en gaat daar verder niet op in. Verdegaal geeft een verhandeling over de manieren waarop je kunt omgaan met een eventueel pensioentekort. Dus ook geen echte 'journalistiek'.

Het zesde voorbeeld was van Jan Blokker zelf en ging over Witsen. Oppervlakkig gezien worden er wat wetenswaardigheden verteld, maar als bespreking van het onderliggende boek voldoet het niet en als verslag van het leven van Witsen ook niet voor mijn idee. Dus ook geen echte 'journalistiek'.

Van de zes voorbeelden is er dan geen enkele die 'journalistiek' is. Nu heb ik natuurlijk die zes stukjes geselecteerd, dus dat is nog geen echt bewijs. Het stukje van Abrahams was wel een soort verslag en dus wel 'journalistiek'.

Van de zeven onderzochte gevallen is er dan één journalistiek. Blokker lijkt dan een punt te hebben.

Een laatste vraag: hoe moet ik dan deze en de eerdere drie notities indelen? Moeten we dit zien als het verslag van een soort speurtocht naar de betekenis en juistheid van die stelling van Blokker of is het een soort verhandeling vanuit de gemakkelijke stoel?


zondag, februari 07, 2010


Houden journalisten niet van journalistiek? III


Jan Blokker komt in zijn boek en in de titel daarvan met de stelling dat Nederlandse journalisten niet houden van journalistiek. Nederlandse journalisten zijn meer gericht op het verkondigen en bevestigen van opinies dan op het weergeven van de feiten en het uitzoeken hoe het allemaal precies zit.

De mensen en journalisten die op die stelling reageren, zijn het daar meestal wel mee eens en verder reageren ze ook nog eens steeds op door vooral hun eigen mening te geven. Maar het laatste is misschien ook wel wat begrijpelijk. Iemand komt met een stelling. Jij stelt jouw standpunt daar tegenover of je zegt dat je het er wel mee eens bent.

Ik probeer die stelling te toetsen aan de hand van 6 door mij geselecteerde voorbeelden en vind dat maar lastig. Wanneer is een stuk opiniegericht en wanneer feitgericht? Dat onderscheid blijkt helemaal niet zo absoluut te zijn. Ik concludeer dat het allemaal onzin is.

Tot zover in het kort de voorgeschiedenis.

Toch vindt bijna iedereen het een sympathieke stelling en vindt vrijwel iedereen er ook een kern van waarheid inzitten. Ook zelf heb ik vaak verzucht dat een krant als de NRC wel wat erg veel opinie geeft in verhouding tot haar karige nieuws. Ook heb ik me vaak geërgerd aan het klakkeloos overschrijven van allerhande persberichten zonder dat de journalist de moeite neemt iets te checken en te zorgen voor een kritische noot. Een journalist zei kort geleden nog tegen me: ´Bij X vinden ze nieuws maar eng. Daar houden ze niet van.´

Een ander voorbeeld is de nieuwssite van de BBC en de site van de NRC. De artikelen bij de BBC zijn veel feitelijker, dan bij de NRC lijkt mij. Bij de NRC heb je bijvoorbeeld een gigantisch leger columnisten, wat je op de BBC-site niet in die vorm zult vinden. Ook de BBC-site heeft een paar blog-schrijvers, maar dat zijn specialisten die regelmatig een blog schrijven over de ontwikkelingen op hun specifieke gebied. Bij de NRC zijn het vooral mensen die over van alles wel iets kunnen schrijven of dat denken.

Op zich lijkt de stelling van Blokker dus een plausibele stelling en staan we er vrijwel allemaal sympathiek tegenover. Maar je moet je vervolgens wel afvragen hoe je het kunt aantonen, checken, bevestigen, weerleggen. De toetsing van de stelling levert problemen.

Ik heb in eerste instantie die stelling opgevat als dichotomie. Een artikel is of opiniegericht of feitgericht, maar niet iets tussenin. Dat is dus veel te zwart-wit gedacht. Beter is om te denken aan een glijdende schaal. Links de heel erg opiniegerichte artikelen en rechts de heel erg nieuws- en feitgerichte artikelen. Middenin is dan ruimte voor artikelen waarbij het niet zo duidelijk is.

Wat is precies een opiniegericht artikel? Dat is een artikel dat bedoeld is een opinie over te dragen of een bepaalde opvatting te ondersteunen. Wanneer Martijn Katan dus een column schrijft dat melkvet minder gezond is, is dat in beginsel opiniegericht. Natuurlijk heeft de man ook gelijk. Of is het dan ook een feitgericht artikel? Lastig dus.

Misschien is het een soort invalshoek. Een dominee vertelt vanaf de kansel hoe het is, wat verkeerd is en wat goed. Een preek bevat dus geen nieuwe informatie, bevestigt alleen onze bestaande vooroordelen en wat wij al dachten te weten en is niet gericht op het achterhalen van de waarheid, want die werd al als bekend verondersteld. Een nieuwssite als van de BBC is vooral het tegenovergestelde. Wat men brengt, is in beginsel nog niet (algemeen) bekend. Het gaat niet over hoe wij denken dat de wereld is, maar over wat er in de wereld gebeurd is en ontdekt is.

Voorbeeld 1 (column Smalhout: ´Duister Nederland...´) en voorbeeld 3 (column Vinckx over Lady Gaga) uit mijn vorige notitie geven vooral opinie of zijn bedoeld bepaalde opinies te ondersteunen. Ook voorbeeld 6 (Blokker over Witsen) hoort voor mijn idee in deze categorie thuis. Het is een soort dominee die vanaf de kansel de zondagse preek de ruimte in slingert, zonder zich erg druk te maken over wat al die frasen nu precies betekenen.

Van de column van Maarten ´t Hart (voorbeeld 4) kun je dat niet zeggen. Dat is vooral bedoeld een leuk stukje te zijn, maar omdat Maarten weet hoe hij moet schrijven, stopt het ondertussen vol met specifieke informatie (die ik als leek op dit gebied helemaal niet meer kan controleren, straks blijkt hij het allemaal verzonnen te hebben). Maar qua nieuws- en feitwaarde scoort dit dus niet echt. Maar als de bedoeling is een leuk stukje te schrijven, dan hoort het eigenlijk ook behoorlijk links te staan, lijkt me. Een preek heeft immers de bedoeling je te sterken in je opvattingen, je een vertrouwd gevoel te geven en dit stukje is bedoeld een prettig gevoel te geven.

Maar dan klopt dat hele onderscheid opinie versus feit eigenlijk niet meer. Maarten dringt immers op geen enkele manier een opinie op. Dan kun je misschien beter een dimensie niet informatief -- wel informatief hanteren.

En vervolgens krijg je daar dwars op dan een emotionele dimensie: ik vind dit niks -- ik vind dit top. Zo´n op de emoties gericht stuk kan immers goed vallen bij iemand, maar ook verkeerd. Stel je voor dat je een echte Lady-Gaga-hater bent. Dan is het misschien heerlijk om te lezen dat er nog iemand anders net zo denkt als jij. Terwijl ik het stukje van Maarten geestig vind, ergert iemand anders zich misschien vreselijk aan die mislukte tuinier.

Een probleem met dat criterium van Blokker, opinie versus feit/nieuws, is dat het betrekking heeft op het schrijfproces, denk ik. Blokker denkt als journalist. Maar een lezer reageert heel anders op een opiniestuk waar hij het mee eens is, dan op een stuk waar hij het volledig mee oneens is. En op dezelfde manier heeft een informatief stuk waarvan de informatie al lang bekend is, voor de lezer toch een heel andere betekenis dan een stuk waarvan de informatie nieuw en relevant is.

Goed, als ik dus gelijk heb, moeten we het opinie versus feit/nieuws-onderscheid vervangen door twee aparten schalen: niet informatief -- erg informatief en niet leuk -- wel leuk. Het is vervolgens natuurlijk een klein stapje om iedere schaal een aantal keren te operationaliseren met steeds, net iets andere termen. Bijvoorbeeld: niet nuttig -- wel nuttig, negatief -- positief, oneens -- eens, niet relevant -- wel relevant.

Als ik dan de stelling van Blokker in deze termen probeer te herformuleren, proberen Nederlandse journalisten vooral positief en leuk te schrijven. Ze willen bij de lezer een emotie opwekken. Maar op informatie overbrengen zijn ze minder gericht.

Maar opnieuw loop ik dan vast met de toetsing. Want Nederlandse journalisten kunnen wel heel veel willen, maar ik kan in de praktijk alleen meten wat lezers van een serie artikelen vinden. En je kunt dus wel een steekproef van artikelen laten beoordelen op een aantal schaaltjes om die twee dimensies te meten, maar dan krijg je in de praktijk een scatterdiagram met een puntenwolk. Moet je dan die twee hoofdvariabelen qua gemiddelden gaan vergelijken? En dan concluderen: inderdaad Nederlandse journalisten schrijven meer opiniegericht dan informatiegericht?

Dat wil dus niet zondermeer omdat de opiniedimensie een mee oneens -- mee eens dimensie is. De positieve scores vallen dus wel tegen de negatieve en je komt altijd rond nul uit, zou je denken.

Kortom, een prachtige stelling. Bijna iedereen ziet die stelling ook bevestigd voor zichzelf. Maar probeer het maar eens echt aan te tonen.



Houden journalisten niet van journalistiek? II


Mijn vorige stukje ging over de stelling uit het boek van Jan Blokker: Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek. Nederlandse journalisten verkondigen liever opinies (hun mening of de mening van hun groep) dan dat ze echt zoeken naar de feiten en de waarheid.

In de reacties op die stelling bleek bijna iedere reagerende journalist vooral met de eigen opinie te komen. Afgaande op die reacties zou de stelling van Blokker dus goed kunnen kloppen.

Frits Abrahams ´verzachtte´ in zijn NRC-column de stelling van Blokker: Nederlandse journalisten van kwaliteitskranten zijn heel respectabel en fatsoenlijk; ze schrijven graag, maar ze houden niet van nieuws; het zijn geen newsgetters, ze proberen niet de onderste steen boven te halen, ze houden niet van het wroeten in de modder. Een enkeling misschien uitgezonderd.

Maar omdat iedereen die reageerde, zelf ook weer met opinies kwam en mijn eigen stukje ook al begon met een soort opinie, vroeg ik me vervolgens af of het wel mogelijk is te schrijven zonder iets van een opinie te ventileren. En mijn antwoord was ontkennend: iets van een opinie, stellingname is vaak nodig. En ik gaf als voorbeeld de aangehaalde column van Frits Abrahams.

Op basis van dat inzicht, dat een bepaalde stellingname nodig is, zag ik Blokkers stelling vooral in termen van goed of slecht schrijven. We willen vaak snel klaar zijn en komen dan met onze opinies. Op die manier hoeven we niets te onderbouwen en waar te maken.

Tot zover de voorgeschiedenis.

Wat me eigenlijk niet lekker zit, is dat de formulering van Abrahams vrij concreet is, maar doordat ik er een soort algemeen principe van maak, dat gaat over het verschil tussen goed en slecht schrijven, het allemaal nogal vaag wordt. Moet die stelling echt zo breed geformuleerd worden of is het misschien beter om de stelling inderdaad toe te spitsen op ´nieuws´ zoals Abrahams doet?

Om hier een idee van te krijgen, heb ik geprobeerd een aantal voorbeelden op dit punt te bekijken.


Voorbeeld 1

Allereerst een column van ´Prof. dr. B. Smalhout´ uit de Telegraaf van zaterdag (6/02/2010). De kop: Duister Nederland... Die column begint zo: Hoewel premier Jan Peter Balkenende ons bij vele gelegenheden heeft opgeroepen acht te slaan op normen en waarden, lijkt het wel dat de landelijke ethiek steeds meer aan een chronische zonsverduistering begint te lijden. Alleen al de laatste week werd de doorsnee Nederlander via de media enige malen een blik gegund in de duistere krochten van de overheid.

De column eindigt zo: Het gaat er niet om dat zwart sparen in principe fout is. Maar een overheid die zakendoet met criminelen en zich als een ordinaire heler profileert, functioneert op het niveau van de maffia. Het is een dieptepunt van ethische verdorvenheid en een morele schande voor een politicus van een christelijke partij.

Als Telegraaf-lezer vond ik deze column niet informatief. Smalhout kan goed schrijven en heeft een scherpe blik. Maar neem dat begin. Dan denk ik niet, daar moet ik meer van weten. Het is ook niet zo, dat ik het met zijn conclusies bij voorbaat oneens ben. Ik heb ook niet een hoge pet op van het functioneren van de overheid en de politiek, maar de column slaagt er heel stellig in de indruk te wekken in feite geen informatie te bevatten. Het is puur opinie, prettig voor lezer met dezelfde opinie die zijn gedachtengoed bevestigd wil zien.

Het is nu gemakkelijk te roepen dat dit een typische Telegraaf-column is. Het punt van Blokker is, als ik hem goed begrijp, dat Volkskrant, NRC en de rest van de pers dit ongeveer even erg en even vaak doen. In de reacties op zijn stelling is tot nu toe ook niet echt gebleken dat hij het bij het verkeerde eind zou hebben.


Voorbeeld 2

Een tweede voorbeeld ontleen ik aan de UK, de Groninger universiteitskrant, van 4/02/2010. Gerrit Breeuwsma heeft daarin een column met de titel Bronnen. In die column heeft hij het over het vermelden van bronnen (literatuurverwijzingen) in scripties en wetenschappelijke artikelen. Dat is een concreet onderwerp en hij introduceert dat in zijn eerste zin. In de tweede zin komt hij op de proppen met iets dat hij persoonlijk meemaakte met een studente en dat betrekking heeft op dit onderwerp. Zo had ik jaren geleden eens onenigheid met een studente over een passage in haar scriptie.

Een prachtige zin midden uit het stukje vind ik deze: De meest doodgewone zaken worden voorzien van een referentie (¨Het was vandaag mooi winterweer¨; Kroll, 2010), alsof ze daarmee een wetenschappelijke status krijgen. Zo´n zin zou je eigenlijk moeten inlijsten en aan de wand moeten hangen.

Op het einde geeft hij een soort conclusie. Zo bekeken zou het een vorm van wetenschappelijke hygiëne zijn om te streven naar zo weinig mogelijk referenties: alleen als het echt niet anders kan, geef je een verwijzing: de rest is voor eigen rekening. Misschien dat we er dan ook achterkomen wie echt iets te vertellen heeft.

Dit is een kort stukje. Het is leesbaar en helder. Het gaat ergens over. Het knoopt aan bij een concrete gebeurtenis van de schrijver die ermee te maken heeft. Daardoor kun je als lezer je gemakkelijker voorstellen waar het allemaal over gaat. Het is leuk ook door die prachtige zin in het midden. Het is voor studenten en anderen nuttige en relevante informatie. En het bevat ook iets van een mening, een standpunt, maar zonder dat het storend is. Mijn oordeel: perfect stukje.


Voorbeeld 3

In het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad (5/02/2010, p. 3) heeft Yaël Vinckx een column over popmuziek. Het stukje gaat over Lady Gaga en heeft als titel: Beeltenis verklede Lady Gaga beklijft niet. Het stukje begint zo: Ze droeg een hoog opgesneden badpak met wijde schouderstukken dat deed denken aan een hart en danste op bijpassende plateauzolen door een decor dat een fabriek voorstelde: The Fame Factory.

Het stukje eindigt zo: Dat verklaart wellicht waarom Lady Gaga´s beeltenis bij mij niet beklijft. Ze mag dan niet van TMF zijn af te slaan, als ik haar tegen zou komen op straat, zou ik haar niet herkennen. Tenzij ze zich daar ook tooit met veren, vleugels, brillen, badpakken en torenhoge plateauzolen.

Ik vind Lady Gaga leuk, maar denk ik na die eerste zin dat ik door moet lezen om iets meer te weten te komen? Het is op dat punt nog niet eens duidelijk dat het stukje over Lady Gaga gaat.

In feite is dat ook nog wat te ruim genomen. Het stukje gaat niet over Lady Gaga, maar over wat Yaël Vinckx van Lady Gaga vindt. Welke lezer zit daarop te wachten? Vinckx heeft niets over Lady Gaga te vertellen, maar wil of moet er kennelijk wel een stukje over schrijven. Het onderwerp heeft je interesse niet, je wilt je er ook niet in verdiepen en dan ga je maar opschrijven waarom je Lady Gaga niets vindt.

Om dat zo te doen, dat daar een lezenswaardig stukje uitrolt, is niet gemakkelijk en dat lukt hier, naar mijn mening, dan ook niet goed. Kortom, ongeveer 1/4 bladzij opinie, zonder informatie.



Voorbeeld 4

Maarten ´t Hart in NRC Weekblad (6-12/02/2010, p.34-35) in zijn maandelijkse stukje over zijn moestuin. De titel: Laat u toch geen oor aannaaien voor koeienstront. Heb ik interesse in moestuinen? Absoluut niet! Toch lees ik deze stukjes omdat ze geestig en leuk zijn. Het stukje begint zo: Omdat ik van spitten een rsi-rug krijg, besteed ik het uit. Ik laat een grondwerker annex graafmachine langskomen die mijn tuintje in een dag omlegt. Dat kost een vermogen.

Hier wordt de lezer onmiddellijk bij de lurven gegrepen. Je ziet die enorme graafmachine in dat niet al te grote tuintje. Wat kost dat wel niet allemaal, zit je je al af te vragen. Nou, een vermogen dus.

Verder schrijft Maarten over iets waar hij veel van afweet en dat merk je als lezer. Hoewel het een leuk stukje is, is het daardoor ook informatief. Zelf tuinieren kan bijvoorbeeld vaak helemaal niet echt uit, begrijp ik.

Bijzonder in deze stukjes zijn ook de maand-tips. Ze zijn soms geestig, soms nuttig, maar verlevendigen in ieder geval het verhaal. Tip 1 voor februari is: Win zoveel mogelijk zelf zaad.

Op basis van de titel zou je verwachten dat Maarten een verhaal houdt over wat wel en niet mag. Kortom, je verwacht een nogal opiniërend verhaal. In werkelijkheid is het dat eigenlijk nergens of in ieder geval niet op een opdringerige manier. Neem de zin: Zelfs als je, wat ik iedereen nadrukkelijk aanbeveel, biologisch geteelde groenten koop, ben je veel goedkoper uit. Hij doet expliciet een ´nadrukkelijke aanbeveling´, maar het is terloops en niet iets waar hij eindeloos over doorzanikt.

Ik vind dit een leuk, helder, leesbaar stukje, dat geestig is en waar ondertussen ook nog de nodige informatie in staat.


Voorbeeld 5

Een laatste voorbeeld uit NRC Weekblad van 6-12/02/2010. Het is de column van Erica Verdegaal over geld en heeft de titel: Overleef uw pensioen. Het stukje begint zo: Ons pensioenstelsel kraakt als een boerensloot na slechts één nacht vorst. Nu zeggen ze dat kraakijs geen breekijs is. Maar beangstigend is het wel. Na dat begin weet je waar het over gaat.

Op het einde van het stukje geeft Verdegaal drie suggesties hoe je kunt omgaan met een tegenvallend pensioen in de vorm van vetgedrukte kopjes. Na ieder kopje wordt dat alternatief kort toegelicht.

Dit is een lastig onderwerp. Lezers vinden het niet leuk na al geconfronteerd te worden met een mogelijk tegenvallend pensioen. Verder kun je zo´n stukje ook niet al te technisch maken, want dan haakt iedereen af. De strekking van het stukje is dat de alternatieven op een heldere manier op een rijtje worden gezet en dat de lezer wordt uitgenodigd zelf te kiezen. Volgens mij is dit een helder, leesbaar en informatief stukje.


Voorbeeld 6

Als laatste voorbeeld neem ik een stukje van Jan Blokker zelf. Het staat in de bijlage Boeken van NRC Handelsblad van vrijdag 5/02/2010 en heeft de titel: Witsen, dilettant tussen God en wetenschap. Het stukje begint zo: Tot twee keer toe in korte tijd heeft de (kunst)historica Marion Peters zich beziggehouden met de Amsterdamse regent Nicolaes Witsen. De eerste keer (2008) promoveerde ze op een half-biografie, getiteld ´Mercator sapiens´. Onlangs voltooide ze een bewerking van de dissertatie, nu met nadruk op Witsens onderzoeksactiviteiten. De hoofdpersoon werd vernederlanst tot ´De wijze koopman´.

Dit stukje is ongeveer 1/3 pagina groot. Als lezer zit je je eerst af te vragen: Waar gaat dit over? En daarna: Waarom moet ik dit lezen? Ogenschijnlijk is het een vrij feitelijk stukje, zonder veel opinie. Maar het is vooral een verzameling losse uitspraken. Gaat het nu over het boek? Nee, het gaat over Witsen. Kennelijk ontleent Blokker dus alles wat hij schrijft aan dat boek van Marion Peters. Hij schrijft dus niet op, wat hij als lezer vindt van dat boek. Nee, hij schrijft een heel onsamenhangend verhaal over Witsen dat hij in feite weer ontleent of denkt te ontlenen aan het boek van Peters.

Hij sluit zo af. Was het wijs? Heeft het wijsheden aan volgende generaties overgedragen? Amper, waarschijnlijk. Maar dat is normaal voor oprechte dilettanten. Waarom dat de slotvraag zou moeten zijn, komt voor mij als lezer nogal uit de lucht vallen. En waarom zou je iemand moeten beoordelen op een criterium als wijsheden overdragen aan volgende generaties? Het wordt me niet helder. Dan komt er een fraai klinkende conclusie, die in feite gebaseerd wordt op niets en waarin Witsen wordt weggezet als ´dilettant´.

Dit lijkt mij typisch een stukje van het type ´er moet een stukje komen´. Deskundigheid met het onderwerp bezit de schrijver niet en motivatie om zich in het onderwerp te verdiepen nog minder, is mijn indruk als lezer.


Conclusie

Welke conclusie moeten we nu uit deze voorbeelden trekken? Allereerst geloof ik niet dat Jan Blokker zich echt gebaseerd heeft op concrete producten van journalisten. Ik heb dat hierboven wel proberen te doen en dan merk je onmiddellijk dat die prachtige stelling van Blokker in feite hinderlijk vaag is.

Wanneer verkondigt iemand vooral een mening en wanneer zoekt een journalist of schrijver echt de feiten en de waarheid?

In sommige gevallen lijkt dat duidelijk zoals bij voorbeeld 1. Het zijn stukken die kennelijk vooral bedoeld zijn om aan te sluiten bij de heersende opvattingen en op die manier de lezer een goed gevoel te geven. Men mag dat kwalijk vinden, maar lezers hebben het recht zich op die manier te laten ´verwennen´. Het bezwaar van die uitgesproken opinie-stukken is echter dat ze ook non-informatief zijn. Ze bevatten niet echt informatie en voor veel lezers is dat uiteindelijk een belangrijk punt. Verder is het niet eenvoudig op deze manier een stuk te schrijven dat de lezer echt raakt en aanspreekt.

Bij voorbeeld 3 hebben we kennelijk een schrijver die iets moet schrijven over een onderwerp waar hij niets mee heeft en dan maar zijn meningen over dat onderwerp gaat ventileren. Ik hou niet van wiskunde en nu moet ik een opstel schrijven over wiskunde. Titel: Waarom ik wiskunde haat. De schrijver verkondigt zijn mening, maar daarmee tegelijkertijd ook zijn waarheid. In voorbeeld 3 is het zoeken naar die afkeer voor Lady Gaga niet erg diepgaand, maar is er wel een soort begin. Dat maakt het artikel voor de lezer echter niet verteerbaarder.

Bij voorbeeld 2, 4 en 5 hebben we mijns inziens te maken met goed geschreven stukjes die de lezer op een prettige manier over iets informeren. Maar kun je hier spreken over een zoeken naar de waarheid? Mij lijkt van niet. De auteurs bezitten gewoon een bepaalde deskundigheid op op een bepaald gebied en schrijven over dat gebied en schrijven ook nog eens goed.

Voorbeeld 6 lijkt een beetje op voorbeeld 3, maar de schrijver pakt het handiger aan. Een normale lezer die er vluchtig over heen gaat, zal het niet echt interessant vinden, maar zal ook niet zien wat het probleem was.

Ik denk dat in een normale krant normaal niet veel stukjes staan, waarin de schrijver echt op zoek gaat naar de waarheid. Zo werkt dat niet en dat kun je de lezer ook niet aandoen. Natuurlijk hebben kranten soms ook echt nieuws, maar dat beslaat hooguit een minieme fractie van de krant. De rest is uitleg, verklaring, commentaar, nakauwen, wat vinden we ervan, etc. Ik denk ook dat lezers al te veel nieuws niet leuk vinden en emotioneel niet aankunnen. En alleen al om die reden zal de stelling van Blokker altijd opgaan: kranten en journalisten zoeken normaal niet echt naar de waarheid. Het zijn geen wetenschappers en die hebben er vaak ook nog moeite mee.

Ook de afzwakking van de stelling door Abrahams tot: ´Nederlandse journalisten houden niet van nieuws´ werkt om die reden niet. Het grootste deel van de krant is niet echt nieuws en kan dat ook niet zijn. Maar daarom kun je nog wel proberen informatief te schrijven en Abrahams zelf doet dat ook, terwijl het duidelijk lijkt dat hij geen harde feitenjager is.

Kortom, het is een prachtige stelling van Blokker. Veel mensen in de gordijnen. Aan de andere kant heeft iedereen het gevoel dat die stelling toch wel klopt. Niemand die op het idee komt dat nu eens allemaal te gaan toetsen, want het klinkt zo plausibel. Pas op het moment dat je de stelling probeert te toetsen, merk je dat er iets hinderlijks vaags aan de stelling is.

Op basis van dat inzicht, dat een bepaalde stellingname vaak nodig is, interpreteerde ik Blokkers stelling vooral in termen van goed of slecht schrijven. We willen vaak snel klaar zijn en komen dan met onze opinies. Op die manier hoeven we niets te onderbouwen en waar te maken.

Twee van de vier voorbeelden zijn voor mijn idee niet goed geschreven en vermoedelijk veel te snel. Maar van die twee bevat er de ene vrijwel louter opinie en de andere ogenschijnlijk vrijwel niet. En van de goed geschreven artikelen, is er één een volledig opinie-artikel. Ook die interpretatie van de stelling gaat dus niet op. Het is dus niet zo, dat als we snel even nog een artikeltje moeten schrijven, dat automatisch een zwaar opiniërend iets wordt.

Kortom, leuk bedacht, maar allemaal onzin. Of ben ik nu te somber?

----------------
Laatst bijgewerkt: 7/02/2010.


vrijdag, februari 05, 2010



Houden journalisten niet van journalistiek?


In mijn vorige notitie op deze blog ging het over de achteruitgang van de NRC die ik meende te zien.

Toen ik later terugdacht aan die notitie, maakte ik voor mezelf een wat merkwaardige vergelijking. Het verschil tussen NRC en Beyoncé lijkt heel erg op het verschil tussen klassieke transgenders en showgirls. Pardon, wat?

Biologische mannen die zich als vrouw manifesteren, heb je in twee totaal verschillende soorten die qua uiterlijk en qua innerlijk heel erg verschillen. Klassieke transgenders voelen zich vrouw en spelen de vrouwenrol en worden eventueel vrouw om zich gelukkig te voelen. Showgirls presenteren zich als vrouw en spelen de vrouwenrol om bij de toeschouwers een illusie, een fantasie op te wekken. De eerste groep is met haar eigen emoties bezig. De laatste groep is bezig met een performance om de emoties van de toeschouwer te raken.

Het bijzondere van dat onderscheid, dat inmiddels wetenschappelijk de nodige keren bevestigd is, is dat het ook heel zichtbaar is. Klassieke transgenders zien er totaal anders uit dan showgirls. Sommige auteurs (Bailey bijvoorbeeld) omschrijven het onderscheid ongeveer als volgt. Klassieke transgenders zien er uit als mannen die als vrouw verkleed zijn. Showgirls zien er -- soms verbluffend -- overtuigend uit als vrouw. Je kunt het ook zo omschrijven. Als een heteroseksueel denkt: ´Dat lijkt wel een leuke meid,´ dan is het een showgirl. Als een heteroseksueel geen interesse heeft, dan is het een klassieke transgender. Meestal werkt die regel vlekkeloos.

Een vrouw als Beyoncé is onmiskenbaar een showgirl, ook al is ze dan niet transgender, maar een normale vrouw. Niet omdat heteroseksuele mannen haar wel zien staan, maar bij Beyoncé is alles ondergeschikt aan dat ene heilige doel: een perfecte clip, een perfecte performance. En die volstrekte motivatie zie je als toeschouwer tenslotte terug in de clip. En dat is typerend voor een goede showgirl: een blinde motivatie voor een perfect resultaat.

Bij de voorbeelden die ik gaf uit de NRC zie je in feite precies het tegenovergestelde. Men is arrogant, men is zelfingenomen. Men neemt niet de moeite te zorgen voor een samenvatting vooraf. Men neemt niet de moeite zich goed in de materie te verdiepen. Men schrijft onnodig lange verhalen waarvan de inhoud niet duidelijk is. Men publiceert wat een toevallig vriendje toestuurt, want daar heeft men immers het recht toe. En zo gaat de lijst door en door. Men is journalist. Men is redactie. Men is hoofdredacteur. Men voelt zich heerlijk. Men zwelgt in de status van het beroep. Men zwelgt in de macht die het geeft. Maar om 5 uur opstaan voor een dagelijkse work-out van 3 uur is er niet bij. Men is kortom vooral bezig met de eigen emoties in plaats van met de vraag hoe men een krant kan maken die de lezer geweldig vindt.

En je houdt het niet voor mogelijk, maar op een of andere manier kun je dat als lezer merken. Natuurlijk kun je dat als lezer merken. De lezer kan iedere spelfout, ieder verkeerd woord, iedere foute komma zien. En dan hebben we het alleen nog maar over de oppervlakkige fouten. Niet over inhoudelijke tekortkomingen. Maar het produkt van een redactie en van journalisten is voor de lezer volledig zichtbaar. Alles wat niet goed is, is uiteindelijk ook voor de lezer zichtbaar niet goed.

Aan deze vreemde vergelijking van mezelf moest ik denken, toen ik las over het nieuwe boek van Jan Blokker: Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek.

Nederlandse journalisten, fulmineert columnist Jan Blokker, houden niet van journalistiek. Waar heuse journalisten de feiten ‘opzoeken en voorgeleiden’, geven Hollandse dagbladschrijvers, doortrokken als ze zijn van verzuiling, al meer dan honderd jaar de voorkeur aan opinies. Het gaat ze niet om de waarheid, maar om hun waarheid. Dit schrijft Henk Blanken op de website DeNieuweReporter.nl over dat boek.

Heeft Blokker gelijk? Ik citeer nog een keer uit het stuk van Blanken, die ook adjunct-hoofdredacteur is van het Dagblad van het Noorden. Waar Blokker dik honderd pagina’s lang de verzuilde journalistiek fileert – “Een aanstaande journalist werd in Nederland niet gekozen en getraind als een ‘waakhond van de democratie’, maar als de herdershond van verzuilde kuddes…” – toont hij zich een behoudzuchtige oude man zonder verbeeldingskracht zodra hij vernieuwers de maat neemt. De passage waar het me om ging, heb ik vet gemaakt.

Misschien is Blokker wel oud en behoudzuchtig, maar waar ging het ook al weer over? En kan iemand die oud en behoudzuchtig is, niet gelijk hebben? Blanken ventileert hier een negatief argument over de persoon Blokker in plaats van over de stelling waar Blokker mee kwam. Vroeger leerden we op school dat dat niet mocht en niet hoorde, maar tegenwoordig schijnen onze hoogopgeleide journalisten daar nog nooit van gehoord te hebben.

Maar behalve dat Blanken hier een ´argument ad hominem´ (tegen de persoon) gebruikt, doet hij nog iets interessants. Erger nog: Blanken doet precies wat Blokker in zijn stelling beweert. Hij neemt niet de moeite inhoudelijk op de stelling van Blokker in te gaan, maar volstaat met het geven van een mening. En dat nu, was precies wat Blokker stelde en beweerde. Blanken bevestigt met zijn reactie het gelijk van Blokker, hoewel hij zichzelf dat kennelijk niet realiseert.

In het stukje stelt Blanken ook dat Blokker zelf doet, wat hij anderen verwijt. Hij schrijft graag opinie-stukjes. Ik kan me bij dat argument van Blanken wel iets voorstellen, want ik weet hoe Blokker schrijft. Aan de andere kant zou Blokker heel inconsequent zijn, als hij zelf een duidelijke uitzondering op zijn regel vormde. Maar het verwarrende is natuurlijk dat Blokker het brengt als een soort kritiek, terwijl hij het ondertussen zelf ook doet.

Hoe dan ook, de journalistieke prestaties van Blokker veranderen de juistheid of onjuistheid van de stelling niet. In feite gebruikt hij tweemaal een argument tegen de persoon van Blokker. Misschien is Blokker een vervelende, betweterige, oude zak. Maar daar ging het niet om. Het ging om die stelling en die stelling wordt niet meer of minder waar als Blokker een zak is. Zo simpel zou het moeten zijn, maar zo simpel is het voor deze adjunct-hoofdredacteur niet.

Wat hij echter wel opmerkt, is het volgende. (...) Nederlandse journalisten waren de laatste jaren eerder overmatig zelfbewust en arrogant dan bedeesd. Ze waren in grote meerderheid behoudzuchtig, dat is waar, (...) niet geneigd tot vernieuwing, zelfkritiek of acceptatie van het onafwendbare. In die passage proef ik vooral ´bezig zijn met de eigen emoties´ in plaats van een brandende motivatie om een perfect artikel te schrijven.

Ik vond in totaal, na wat zoeken, 3 reacties op die blog. Filip S. is het toch wel wat met de stelling van Blokker eens en geeft een concreet voorbeeld waarin een nieuwsfeit gereduceerd wordt tot een opinie in RTL Z. Ook de reactie van Mike heeft de strekking dat hij graag meer inhoud en wat minder opinie. Verder geeft Harry van westlanders.nu nog een commentaar waarin hij stelt dat sensatiejournalistiek het vak verknald heeft en dat westlanders.nu het met succes over een andere, inhoudelijke boeg heeft gegooid.

Hugo Arlman schrijft op denieuwereporter.nl het volgende over Blokkers boek. Met zijn stelling ‘Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek’ heeft Jan Blokker, zo blijkt uit de reacties, misschien wel meer gelijk dan hij zelf dacht. De titel van Blokkers bundel met stukken over de media verwijst naar de voorliefde van journalistiek Nederland voor opinies, analyses en meningen – geheel in de traditie van de dominees vanaf de kansel en de onderwijzers voor de klas. Gewoon intelligent uitgezochte en goedgeschreven stukken gaven en geven in belangrijke delen van de gedrukte media geen status genoeg, je moet minstens ‘een column’ hebben, het liefst nog met fotootje. Zie de gênante proliferatie van stukjes, bij voorkeur met leuk fotootje, in de Volkskrant, zoals ook Vrij Nederland en HP De Tijd dat sinds jaren doen.

Hij sluit zo af. Maar ook als je internet omarmt als nieuw medium (...) moet je constateren dat internet journalistiek gesproken vooral tot méér meningen, méér opvattingen, méér profilering, méér pluriformiteit heeft geleid en niet altijd van topkwaliteit, to put it mildly. Tot méér degelijk geresearchte, feitenverzamelende journalistiek hebben die nieuwe media in Nederland helemaal niet geleid. In dat opzicht heeft de oude Jan Blokker sr. alle gelijk van de wereld.

Dat klinkt heel aardig voor Blokker, maar was niet het punt waar het om ging. De centrale stelling van Blokker is dat journalisten graag vanaf de kansel het publiek belerend toespreken over hoe het allemaal moet in plaats van dat ze zorgen voor goede informatie. Zo wordt heel subtiel die simpele stelling omgebogen in iets veel onschuldigers zonder het openlijk met Blokker oneens te zijn.

Op die blog vond ik één reactie en wel van Sent Wierda, ´free-lance journalist´. Hij merkt onder andere op: Zoals Hugo Arlman constateert: Jan Blokker heeft het vaker bij het rechte eind dan menigeen zal willen/durven toegeven. Het tweede katern van de Volkskrant wordt door Jan Blokker ‘een vod, een rotzooi’ genoemd – een rake typering.

Sent voelt dus sympathie voor het standpunt van Blokker, begrijp ik. Maar gaat dat nu over die centrale stelling of over zijn mening over het tweede katern van de Volkskrant? Je bent journalist en je reageert op zo´n stukje. En dan geef je dus je mening. Maar wat die mening precies inhoudt, is wat onduidelijk. Dit lijkt me weer een voorbeeld dat het gelijk van Blokker bevestigt. Journalisten zijn geneigd opinies te geven. Dat schrijft en leest gemakkelijk weg.

Blokker lijkt dus gelijk te hebben. Maar zelf geeft Blokker met die titel Nederlandse journalisten houden niet van journalistiek in feite ook een opinie. En dit stukje begon met een vreemde vergelijking die misschien ook vooral opinie was. En mijn vorige notitie op deze blog gaf in feite ook vooral een opinie. Kan het eigenlijk anders?

NRC-columnist Frits Abrahams was bij de presentatie van het boek van Blokker, waar de 82-jarige Blokker zelf helaas niet bij aanwezig kon zijn door gezondheidsproblemen. Ik citeer deze passage uit zijn column naar aanleiding van die presentatie. Intussen kauwde ik, als niet al te fatalistisch aangelegde toehoorder, maar steeds op die provocatief bedoelde titel van Blokkers boek. Die klopt naar mijn gevoel niet. Journalisten van de betere kranten – over hén heeft Blokker het – houden volgens mijn waarneming wel degelijk van journalistiek. Ze schrijven graag hun reportages, interviews, commentaren en recensies – allemaal respectabele journalistieke genres. Ze voelen alleen minder voor de rol van harde newsgetter, de modderwroeter die de onderste steen bovenhaalt. Ze zijn er wel, die nooit versagende nieuwsgaarders, maar het zouden er méér moeten zijn. Het boek van Blokker had daarom beter kunnen heten: Nederlandse journalisten houden niet van nieuws.

Abrahams verzacht de stelling dus wat. ´We zijn allemaal respectabele journalisten, maar we houden niet van nieuws.´ Wat me opvalt, is dat ook Abrahams in feite ook weer komt met wat in feite een mening is. ´De stelling zal wel betekenen ....,´ zegt hij.

Stel, dat je je als krant in dit geval beperkt had tot het nieuws. Dan moet je dus vertellen dat er een nieuw boek verschenen is van Blokker en je vertelt iets over dat boek. Dat is moeilijk en saai en spreekt de lezer niet aan. Bovendien sluipt in zo´n beschrijving van het boek binnen de kortste keren toch weer iets van een opinie en dat kan ook niet anders. Ik denk zelfs dat de lezer recht heeft op die opinie. Op het moment dat je schrijft over een boek, moet je daar een duidelijk standpunt over innemen. Natuurlijk moet je dat onderbouwen, maar de lezer wil graag weten wat jij ervan vindt. Dat valt niet echt te objectiveren.

Is het mogelijk nieuws te geven, zonder meningen? Nee, want door alleen kale feiten te presenteren, kun je niets overbrengen. Je kunt wel belangrijke, goede, relevante getallen hebben. Maar zonder iets van een opinie, krijg je een saai rapport dat niemand leest en niemand iets zegt. Zonder iets van een opinie, kun je de essentie niet overbrengen. Vaak is een goed verhaal belangrijker dan overtuigende getallen.

Maar tegelijkertijd denk ik van ´ja´. Een wel overwogen, goed onderbouwd verhaal is lastiger, kost veel meer tijd om te schrijven dan een vlot geschreven stukje met wat opinies.

Waar ligt precies de grens? Waar houdt het feit op en begint de opinie of waar houdt de opinie op en begint het feit? Neem zo´n wetenschappelijk ´feit´ als het onderscheid tussen showgirls (zoals ik ze noem) en klassieke transgenders (zoals ik ze noem). Als je er mee bekend bent, is het geen punt. Maar als je het niet kent, denk je vermoedelijk: hmmm.. Natuurlijk kun je dan een stel literatuurverwijzingen geven, maar overtuigt dat? Ik heb te vaak meegemaakt dat de vermelde literatuurverwijzingen alleen verwezen naar andere meningen en dat overtuigt mij dus niet.

Ik denk dat waar het bij journalistiek echt om gaat, de kwaliteit van de artikelen is. Zijn die artikelen leesbaar voor de lezer? Zijn ze helder en duidelijk? Zijn ze goed gestructureerd? Zijn ze voor die lezer relevant? Zijn ze voor die lezer begrijpelijk? En heel belangrijk: kloppen ze.

De column van Frits Abrahams is een prima voorbeeld. Hij is kort, helder, spreekt de lezer aan (volgens mij) en vestigt toch even op een leuke en leesbare manier de aandacht op die presentatie en dat boek. Hij geeft zijn mening, maar het is duidelijk dat het zijn mening is en tegelijkertijd heeft zijn stukje een feitelijke onderbouwing. Het is -- in mijn opinie -- een mooi stukje vakwerk. En op die manier is er niets mis met een beetje opinie, lijkt me.

Of neem iemand als Piet Borst. Hij neemt in zijn columns in de NRC heldere standpunten in. Hij laat weten wat hij ervan vindt. Maar tegelijkertijd neemt hij de moeite zijn standpunten te onderbouwen, uit te leggen, te documenteren en aan de man te brengen. Hij zal nooit alleen maar een mening verkondigen.

Op het moment dat je alleen nog maar je opinie geeft, zonder dat je een poging doet die te onderbouwen of informatief te zijn, is het geen vakwerk meer en wordt het knoeiwerk.

In die zin denk ik dat Blokker gelijk heeft, maar dat het ook een soort universele waarheid is, die niet beperkt is tot alleen Nederlandse journalisten en al die andere mensen die of van beroepswege of zo af en toe schrijven. We houden niet van van het wekenlang prutsen aan een hopeloze tekst, we houden niet van eindeloos bronnenonderzoek, we houden niet van eindeloos checken en opnieuw checken. Nee, we willen allemaal graag snel klaar zijn en denken dat het goed is.

Schrijven is eindeloos informatie verzamelen, doornemen, ordenen, ploeteren met formuleren, schrijven, herschrijven, afzien en streven naar perfectie waarbij je de tekst en de lezer steeds weer boven jezelf en je eigen emoties moet stellen. Hoe omschreef ik het ook al weer? ´Een blinde motivatie voor een perfect resultaat.´ Nee, mijn vergelijking met Beyoncé was zo gek nog niet.

-------------
Laatst bijgewerkt 7/02/2010.


maandag, februari 01, 2010



De achteruitgang van de NRC


Het grootste deel van mijn leven ben ik een trouw en aandachtig lezer van NRC Handelsblad geweest. Meestal las ik daarnaast nog wel één of twee andere kranten, want als student heette je vroeger een informatie-junk te zijn. Tegenwoordig ben ik nog geabonneerd op de NRC, maar ik lees hem steeds minder en als ik er iets in lees, lees ik het vluchtiger.

Hoe komt dat? Allereerst is er de netbook met internet. Je slaat hem open en je bent online. Waar je ook bent, wanneer je maar wilt. Deze blog schrijf ik op die netbook. Je kunt ermee sjouwen terwijl hij aan is, want een kwetsbare harde schijf zit er niet meer in. Als je wilt, mag je hem laten vallen terwijl hij aan is. Ik heb het niet uitgeprobeerd, maar het voelt geruststellend. Via internet ligt de wereld 24 uur per dag onder handbereik. Het resultaat is dat ik toegang heb tot betere nieuwsbronnen dan de NRC en dat ik de informatie soms een week of een paar weken eerder heb.

Dat is niet het enige. Ik heb niet alleen de informatie die in de NRC komt, eerder, ik krijg ook betere en meer informatie. Verder merk ik van tijd tot tijd dat de NRC redacteuren hun berichten wat kleuren en hun informatie nogal selecteren. Als lezer vergroot dat je vertrouwen in een krant niet, om het zachtjes uit te drukken. Internet is dus een eerste factor.

Een tweede factor kwam hierboven ook al even aan bod. NRC Handelsblad zakt af. De artikelen hebben in doorsnee niet meer de kwaliteit die ze vroeger hadden. Hetzelfde geldt trouwens niet alleen voor de NRC, maar ook voor andere kranten die ik lees. Als ik alleen kranten las, zou ik denken dat het aan mij lag: ik word oud en daardoor deugt niets meer. Maar ik heb ook internet en als ik bijvoorbeeld de berichten op de nieuwssite van de BBC lees, denk ik dat niet. Maar ook een Nederlandse site als nu.nl vult haar formule op een lezenswaardige manier in.

Door een kennis werd ik geattendeerd op een omslag-artikel in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad van vrijdag 29 januari 2010. Op de voorpagina van het supplement staat een pagina-vullende kleurenfoto van Beyoncé. Ze staat er in een soort rood badpakje met kousen en jarretels. Rode lange handschoenen complementeren haar outfit.

Het artikel staat op bladzij 7 en is opnieuw opgemaakt met twee grote kleurenfoto´s van Beyoncé uit dezelfde serie. In totaal hebben we 2 bladzijden kleurenfoto en een halve bladzij artikel. Dat artikel is ook nog eens royaal opgemaakt. De titel beslaat 1/5 van die halve bladzij. Verder is er nog een citaat uit de tekst groot afgedrukt waarvoor nog eens ongeveer 1/10 van die halve bladzij wordt gebruikt. De tekst beslaat dus uiteindelijk ongeveer 1/3 bladzij op een totaal van twee-en-een-half.

Ik vind Beyoncé mooi, verzorgd en een vakvrouw. Eigenlijk is ´verzorgd´ niet het juiste woord. Beyoncé is simpel, puur en heeft gevoel voor stijl. Verder is ze zelfbewust en heeft ze lef. Trek een simpel zwart balletpakje aan, zoek daar twee achtergrond-danseressen bij, pak een witte achtergrond en dans in zwart-wit een hele clip vol. Er zijn niet veel vrouwen die dat kunnen en die dat durven. Beyoncé wel. Kortom, ik vind aandacht voor Beyoncé prima, ook in de NRC.

Maar waarom lees je een krant? Moderne krantenredacties zien zichzelf als concurrent van de tv. De krant moet amuseren, de krant moet de aandacht vasthouden, de krant moet zorgen dat de kijker de reclame ziet. Ik vind dat een vreemd standpunt. Ik lees, pardon, ik las de krant als venster op de wereld. Je wilt weten wat er in de wereld speelt en gebeurt en daarvoor las je een krant. Als ik tv wil kijken, kijk ik wel tv. Om clips te kijken, vind ik dat een prima medium. De vraag is dus, vertelt zo´n beknopt stukje tekst iets wetenswaardigs over Beyoncé? En gezien die foto´s en die wanverhouding met de tekst heb ik daar mijn twijfels over.

Maar waar die kennis echt over viel en ik ook, is de stijl van het stukje. Stijl is een lastig begrip. Beyoncé heeft stijl. Dan gaat het over muziek, dans en show. Maar ook schrijfprodukten hebben stijl als het goed is. Stijl is dat sommige dingen niet passen, niet horen. Met stijl laat je zien dat je een goede smaak hebt of juist gebrek daaraan. Als serieuze krant moet je bijvoorbeeld oppassen met gigantische kleurenfoto´s van een schaars geklede dame, ook al is dat een mooi en beroemd iemand, want het kan de lezer snel de indruk geven dat je als krantenredactie niet precies weet wat wel kan en wat niet kan. Als Beyoncé hoofdredacteur van NRC Handelsblad was geweest, waren die foto´s er vast niet ingekomen, want Beyoncé weet perfect wat wel kan en wat niet kan en wat het effect is op de kijker of op de lezer. Dat is haar vakmanschap.

Nu heb ik het over die foto´s en stijl, maar eigenlijk ging het om de stijl van dat stukje. De titel luidt: Zigzag-heupen. Eigenlijk begrijp ik niet waar dat op slaat. Beyoncé heeft een goed figuur, maar dat gebruik je niet in een titel, lijkt me en de term ´zigzag´ in combinatie met heupen slaat amper ergens op.

De eerste zin van het stukje luidt zo: ´Vuur, vonken, fonkellichtjes, het publiek dat als één man uit zijn stoel komt, en daar sta je: Beyoncé, de koningin van zang en dans, de vrouw die het r&b-genre eigenhandig een nieuw decennium in loodste, die over het podium beweegt alsof ze onder stroom staat, met zigzaggende heupen, rollende ogen, trappelende voeten en een haardos die golft en kronkelt als een nest slangen.´ Afgezien van de taalfout, is het wel een erg lange zin, lijkt me. Zeker als openingszin. Maar wat me vooral stoort, is dat perspectief. De schrijfster spreekt Beyoncé toe en niet alleen dat: ze gebruikt de term ´je´.

Stel je voor, je bent journalist bij NRC Handelsblad. Bij NRC Handelsblad ben je misschien iemand, maar in de rest van Nederland zullen veel mensen je naam niet eens kennen. Je schrijft over een wereldberoemde ster met een feilloos gevoel voor stijl. En die ga je als een soort leidinggevende toespreken in het openbaar met ´je´. En dat hou je niet alleen die ene, volstrekt non-informatieve openingszin vol, nee, dat hou je dat hele onbenullige stukje vol. Dat is niet alleen beledigend voor Beyoncé, maar die zal dat stukje vermoedelijk nooit lezen, maar het is beledigend voor de lezer. Gebrek aan stijl dus.

En verder is die openingszin ook nog eens zwaar misleidend. Rollende ogen en trappelende voeten. Het leuke van Beyoncé is dat ze zich gewoon in close-up in clips laat zien. Ze hoeft eigenlijk niets te doen. Je ziet haar gezicht. Je ziet haar kijken. Opmaak zie je eigenlijk niet. Het is heel simpel, maar een normaal mens smelt bij dat plaatje en Beyoncé weet dat.

Maar er is dit weekend nog meer gebrek aan stijl in NRC Handelsblad. In de wetenschapsbijlage van zaterdag 30 januari 2010 staat een grote foto van een kut. Een vrouw ligt met haar benen open en je kijkt recht naar binnen. De foto beslaat een halve bladzij en is dus niet echt klein. Het is een afbeelding van een schilderij, vertelt het bijschrift. Het idee is kennelijk, als het geschilderd is, is het kunst en mag het. Mag je als krant zo´n kut zo bijna meer dan levensgroot afbeelden? Natuurlijk mag dat, maar het is weer een kwestie van stijl, vrees ik. Is het nodig, is het informatief, dient het een doel? Het doel is een lekker plaatje bij een artikel. Het artikel moet wat opgeleukt. Hup, we hebben nog een kut liggen.

Dat artikel ´Een vulkaan in de vestibule´ heeft een intrigerende titel, tenminste zo is het bedoeld. Het gaat over lichamelijke opwinding en zin in seks bij de vrouw en is geschreven door Ellen de Bruin.

Mag een krant over zo´n onderwerp schrijven? Natuurlijk wel, maar is het voor de lezers interessant? Misschien wel, want seks trekt ons allemaal. Maar waar het artikel in feite over gaat, is dat lichamelijke opwinding bij de vrouw moeilijk te meten valt, tot nu toe. Bij mannen gaat dat vrij gemakkelijk, want dan meet men of er iets van een erectie is, maar bij vrouwen is het allemaal nogal onduidelijk. Vervolgens is wat vrouwen zeggen, natuurlijk weer iets anders.

Eigenlijk is dat bij mannen net zo, alleen is bij mannen die lichamelijke opwinding makkelijker te meten. Maar ook mannen zeggen soms dat ze niet opgewonden raken van iets, terwijl blijkt dat ze wel een erectie krijgen. Ik weet dat toevallig omdat seksuologie een beetje een hobby van me is, maar Ellen de Bruin weet dat kennelijk niet en kakelt maar door.

Als je dan zo´n groot artikel wilt schrijven over zo´n onderwerp, verdiep je dan eerst ook goed in de materie. En zorg vervolgens voor een duidelijke samenvatting vooraf. Simpele eisen, voor Beyoncé vanzelfsprekend (of je doet het perfect of je doet het niet), maar voor NRC Handelsblad te hoog gegrepen. Nu mag je die Beyoncé-normen natuurlijk niet opleggen aan een krant met een bescheiden oplage als NRC Handelsblad. Alhoewel, wat is de oplage van Linda? Nu is het een wat vaag en lang verhaal over een wat ranzig onderwerp met in feite een onnodig shockerende afbeelding.

Nog is het vat niet leeg. In de bijlage Opinie en Debat van dezelfde zaterdag staat een artikel van 3/4 pagina over Pakistan, homoseks en modern zijn van Oskar Verkaaik (´Waarom hebben Pakistanen geen problemen met homoseks? Omdat ze niet modern zijn.´)

Het is een wat vaag verhaal. Wat me stoort is dat homoseks en travestie weer eens, en in feite nogal overbodig, gekoppeld worden. Een onuitroeibaar vooroordeel, lijkt het. NRC Handelsblad heeft op het gebied van kwalijke berichtgeving rond travestie die stereotypering in de hand werkt, toch al een beladen verleden, zie mijn eerdere blog daarover. Het artikel beslaat 3/4 pagina. Van de ruimte voor het artikel wordt meer dan 1/4 gebruikt voor een foto van een travestieshow voor alleen mannen, aldus het bijschrift. Vervolgens wordt in de tekst ook nog eens op een denigrerende manier over travestieten gesproken. Niet alleen dat de auteur zich nodeloos denigrerend uitlaat over travestieten en daarmee over de 240.000 Nederlandse transgenders, hij legt in de tekst ook nog eens nadrukkelijk de koppeling met homoseksualiteit.

Hij denkt kennelijk dat mannen die het met een show-travestiet doen, homo zijn. Voor een leek misschien een begrijpelijk misverstand, maar in dit geval is de man antropoloog en zou hij toch beter moeten weten. Homo´s vallen niet op vrouwen en ook niet op mannen die er soms heel overtuigend uitzien als vrouw. Voor hetero´s is het een heel ander verhaal. Die vallen op vrouwen en ook op alles dat er overtuigend uitziet als vrouw. Persoonlijk lijkt het me vrij simpel, maar voor Verkaaik is het te hoog gegrepen.

De showgirls die de vrouwenrol spelen, worden in dit geval soms wel verondersteld homoseksueel te zijn, hoewel je daar ook vraagtekens bij kunt zetten. Als je echt op mannen valt, neem je niet de tijd en de moeite je uitgebreid te verkleden, op te maken en mooi te maken, denk ik. Deze mannen spelen de vrouwenrol en proberen dat heel overtuigend te doen. De redenen waarom ze dat doen, zijn ook wel duidelijk. Een mens moet ook leven. Verder is er nog een klein, maar toch wel belangrijk puntje. Showgirls komen normaal niet klaar bij hun klant. Wat ze doen, doen ze dus niet voor het eigen gerief. Maar voor de antropoloog Verkaaik van de Universiteit van Amsterdam is het allemaal glashelder: dit zijn natuurlijk homo´s! Vervolgens geeft NRC Handelsblad Verkaaik graag alle ruimte om deze briljante gedachten de wereld kond te doen.

Het laatste uit de emmer. In het economiedeel van de zaterdag-krant tel ik in totaal drie bladzijden en dan nog 1/4 bladzij en dan nog een kleine advertentie met reclame van en voor NRC. De krant moet vol, maar dit is wel wat erg veel van het goede. Stel je voor dat Beyoncé in haar clips minutenlang gaat vertellen dat ze de ´Queen of R&B´ is. Inderdaad, dat zal Beyoncé nooit doen.

Maar het meest irritante komt dan nog. Dat logo: ´ik denk nrc>´. Ik denk zelf, tenminste dat probeer ik en op het moment dat de journalisten van de nrc voor mij het denkwerk moeten gaan doen, ziet mijn wereld er diep triest uit. Naar Beyoncé kijk en luister ik graag. Zij zal nooit zingen: ´I think Beyoncé.´ Maar misschien kunnen we van haar wel meer leren dan de NRC-redactie in haar stoutste dromen in staat is te denken.

-------------
Gepubliceerd 1/02/2010


vrijdag, april 24, 2009



De invloed van taalfouten op de overtuigingskracht van een folder*


Inleiding

Als je de krant mag geloven, kunnen studenten vandaag de dag niet meer schrijven. Dat wil zeggen: ze kunnen wel wat schrijven, maar ze maken voor ons idee veel te veel taalfouten. Is dat erg?

Een kennis van mij merkte kort geleden op, dat in sommige mailtjes die hij kreeg, tegenwoordig zo veel taalfouten zaten, dat hij ze daardoor soms moeilijk te begrijpen vond. In zijn opinie kan het dus op zijn minst storend zijn.

Stel je voor dat ik in Engeland een hotel reserveer en in mijn mailtje een paar domme taalfouten maak. Ik denk dat de hotelhouder zal proberen die taalfouten door de vingers te zien en toch graag mijn geld voor die overnachting wil incasseren. Zo lang mijn epistel nog met de nodige moeite ontcijferd kan worden, komt mijn boodschap nog wel over.

Het wordt anders op het moment dat de rollen omgedraaid worden. De hotelhouder probeert mijn zijn prachtige hotel te slijten voor een aantal nachten en ik kan kiezen uit tientallen andere interessante hotels. In dit geval ben ik niet echt gemotiveerd om die knullige folder diepgaand te ontcijferen en de kans is aanwezig dat ik me juist zal storen aan die fouten.

Natuurlijk kan ik grootmoedig zijn. Mijn beheersing van het Engels is niet perfect, dus ik begrijp dat de folder van het hotel misschien niet in helemaal perfect Nederlands is gesteld. Het zou dus kunnen zijn, dat ik probeer me niet door die taalfouten te laten beïnvloeden, want uiteindelijk gaat het natuurlijk om het hotel. Aan de andere kant kun je ook redeneren dat als zo'n duur hotel dat je graag een kamer wil slijten, niet in staat is een correcte en verzorgde folder te maken, het hotel ook wel niets zal zijn.

Als lezer kun je in dit geval dus beide kanten op redeneren. De hamvraag is natuurlijk: wat doet die doorsnee lezer? Laat die zich beïnvloeden door die taalfouten of redeneert die dat die taalfouten er eigenlijk niet toe doen?

Astrid Ottjes kwam een folder tegen van het eiland Mauritius getiteld Mauritius vakantie paradijs van Elegant Travel. In die folder wordt op bladzijde 2 en 3 het hotel Le Royal Palm onder de aandacht gebracht met kleurige vakantiefoto's en een tekst in het Nederlands van 451 woorden (het kunnen er een paar meer of minder zijn, ik had geen zin in dubbel tellen).

Wat haar als student Communicatie- en Informatiewetenschappen opviel en stoorde was het grote aantal taalfouten in de tekst. In totaal telde ze er 42. Dat is dus bijna één taalfout per 10 woorden. Nu is het begrip 'taalfout' niet zo absoluut als mensen vaak denken. Wat voor de ene persoon een taalfout kan zijn, kan voor een ander correct Nederlands zijn. Maar toch vroeg ze zich af, of dit zou uitmaken? Zij besloot dit in het kader van haar studie te onderzoeken.

Uit het verslag dat ik van Astrid gekregen heb, begrijp ik, dat het haar niet echt gelukt is om ander empirisch onderzoek op dit gebied te vinden. Astrid komt wel met de nodige theorieën op de proppen over hoe een folder geschreven moet worden, maar ik zou liever wat onderzoeksgegevens zien. Haar eigen onderzoek vult deze leegte in ieder geval voor een deel.


Methode

Astrid heeft de tekst van de brochure nauwkeurig doorgenomen en daarna op de punten, waar ze duidelijke fouten zag, de tekst herschreven. In totaal dus op 42 punten. Best wel ingrijpend dus. Maar wel heeft ze haar herschrijvingen tot een strikt minimum proberen te beperken. Ze heeft dus niet verder geprobeerd de tekst te verbeteren, op te leuken of te stroomlijnen. Het moest echt gaan om fouten.

Wat ik bijzonder vind, is dat ze die verbeterde tekst daarna weer samengevoegd heeft met alle plaatjes. Om dat te kunnen doen, heeft ze eerst de tekst gescand en hem daarna digitaal bewerkt. Op deze manier kreeg ze vier kleurenprints. Twee bladzijden met de originele folder en twee met de verbeterde folder. De reden om prints te gebruiken voor de originele folder, was dat er anders een kwaliteitsverschil zou ontstaan tussen de originele en de verbeterde folder omdat er bij het digitaliseren en het printen toch snel enig verlies ontstaat in drukkwaliteit.

De twee versies van de folder heeft ze vervolgens voorgelegd aan steeds 100 studenten die ze in universitaire kantines vond. In de praktijk vroeg ze iedereen die ze daar aanwezig was, behalve wanneer men duidelijk aan het studeren of aan het overleggen was.In totaal deden dus maar liefst 200 studenten aan haar onderzoek mee.

Vervolgens heeft ze die studenten een vragenlijstje voorgelegd met 10 semantische-differentiaal items. De hoofdvraag van die vragenlijst die er vetgedrukt boven stond, was: Wat vindt u van deze vakantiebestemming? De items waren:
1. niet boeken ----------- wel boeken;
2. oninteressant ------------- interessant;
3. niet bijzonder ------------- wel bijzonder;
4. onaantrekkelijk ------------ aantrekkelijk;
5. niet boeiend -------------- wel boeiend;
6. geen waar voor mijn geld ------------- wel waar voor mijn geld;
7. matig ------------ geweldig;
8. niet overtuigend ------------- wel overtuigend;
9. ongeloofwaardig ------------------- geloofwaardig;
10. afschuwelijk -------------------- fantastisch.
Ook vroeg ze nog de leeftijd, het geslacht, de studie en het werk. De antwoord-schaaltjes bestonden steeds uit een even lang lijnstukje zonder onderverdeling. De respondent moest hierop met een streepje zijn antwoord aangeven. De scoring bestond erin dat ze met een liniaal mat op hoeveel centimeter van links (op millimeters nauwkeurig) het streepje stond.


Resultaten

Wat waren de uitkomsten van Astrids onderzoek? Allereerst heeft ze coëfficiënt alfa berekend voor haar vragenlijst. Die was .88 voor deze 10 vragen. Wanneer ze dus 10 andere soortgelijke vragen had gesteld aan deze respondenten, zou de verwachte correlatie .88 bedragen. Haar vragenlijst is dus behoorlijk homogeen/betrouwbaar. Alle vragen hebben ook een hoog positieve item-rest correlatie. 'Niet boeiend --- wel boeiend' scoort het laagst met .18. 'Matig --- geweldig' scoort het hoogst met .67. De vragenlijst meet dus vooral of respondenten deze bestemming matig vinden of juist geweldig.

Daarna heeft ze via SPSS voor iedere respondent het gemiddelde uitgerekend voor de 10 items. Het gemiddelde voor de originele tekst was 5,04 met een standaarddeviatie van 1,81. Het gemiddelde voor de verbeterde folder was 6,03 met een standaarddeviatie van 1,78. De schaal liep van 0 cm tot 10,8 cm. Het schaalgemiddelde was dus 5,4.

Het verschil tussen de groep die de folder zonder fouten kreeg en de groep die de folder met fouten kreeg, was dus precies 1,0 centimeter in het voordeel van de folder zonder fouten. Dat komt overeen met ruim een halve (.55) standaarddeviatie. In de sociale wetenschappen wordt dat meestal geïnterpreteerd als een behoorlijk verschil.

Een t-toets om te kijken of het verschil tussen de twee groepen door toeval verklaard kon worden, leverde P=0,000. De kans dat zo'n groot verschil door puur toeval ontstaan is, is dus nul. Het verschil is dus (volstrekt) significant.


Conclusie en discussie

Hebben die taalfouten invloed? Afgaande op de uitkomsten: Ja en niet een beetje, maar behoorlijk veel.

Een factor waardoor het effect van die taalfouten in dit geval vermoedelijk nog gedempt werd, was dat de folder heel veel mooie foto's bevatte. Een groot deel van de overtuigingskracht kwam dus vermoedelijk van die foto's, terwijl de tekst als het ware meer een begeleidende rol speelde.

Een tweede factor waardoor het effect van die taalfouten vermoedelijk gedempt werd, was dat de folder gelezen werd in een kantine op verzoek. Men was natuurlijk helemaal niet echt van plan om op een dure vakantie te gaan en men heeft de folder natuurlijk ook niet intensief bestudeerd. Je kunt je voorstellen dat men in het geval men wel echt op vakantie wil gaan, zo'n folder nog een stuk nauwkeuriger, langer en kritischer leest waardoor het effect van taalfouten nog groter zou kunnen worden.

Hoe kan het dat het Astrid in dit geval wel gelukt is om een duidelijk en significant verschil aan te tonen, terwijl dat in mijn ervaring anderen bij eerdere pogingen vaak niet lukte? Ik denk dat dit komt door een combinatie van de volgende factoren.
1. Bij eerdere pogingen was het verschil tussen de verbeterde en de oorspronkelijke folder vaak klein en amper waarneembaar.
2. Vaak verliep bij eerdere pogingen het meten van de afhankelijke variabele niet optimaal. Astrid gebruikt in dit geval 10 soortgelijke items (een multi-item schaal) om hetzelfde concept te meten in plaats van een serie unieke vragen naar allemaal verschillende aspecten. Dat streven naar 10 soortgelijke items is blijkens de gevonden alfa ook goed gelukt.
3. Verder waren deze items heel gevoelig omdat ze niet ingeperkt waren door een zichtbare onderverdeling. Bij gebruik van dichotome items (het andere uiterste) loopt de gevoeligheid vermoedelijk fors terug.
4. Vaak gebruikte men veel te kleine groepen respondenten. Met bijvoorbeeld 2x10 personen is het ook bij grote verschillen nog heel erg twijfelachtig of die ook gevonden/aangetoond kunnen worden.

Maar is het nu helemaal zeker dat die taalfouten echt dat verschil veroorzaken? Met andere woorden: kan er niet ergens een 'kleinigheidje' mis zijn gegaan? Ik zie dan twee punten waarop het onderzoek toch nog ruimte laat voor twijfel.

Het eerste punt is de randomisatie. Om er binnen de grenzen van het toeval zeker van te zijn dat de studenten die de foute folder kregen, gelijk waren aan de studenten die de verbeterde folder kregen, moet het zuivere toeval beslissen welke folder voorgelegd wordt aan een bepaalde student. Als je in een kantine loopt met vragenlijsten en twee folders en je bent druk met studenten aan te spreken, schiet die strikte randomisatie er snel wat bij in. Astrid had een lijst kunnen gebruiken met toevalsgetallen. Als het eerstvolgende getal even is, pakken we lijst B. Is het oneven pakken we A. Of ze had een calculator met randomfunctie kunnen gebruiken. Als het laatste cijfer van het nieuwe toevalsgetal even is, pakken we lijst 2, anders lijst 1. Mijn favoriete Casio FX-82MS die je bijna overal voor een paar euro kunt kopen, bevat zo'n randomfunctie. Het kan dus wel, maar het vraagt wat organisatie.

Astrid heeft dat allemaal niet gedaan, maar zelf zo 'willekeurig mogelijk' gekozen tussen folder A en B. Vermoedelijk heeft ze dus overwegend om en om gewerkt, want normale mensen zijn niet in staat om echt zuiver willekeurig zo'n beslissing te nemen.

Via het geslacht, de leeftijd en de studierichting heeft ze naderhand de twee foldergroepen vergeleken en hoewel ze daar geen formele toets op gedaan heeft, zie je weinig verschillen. Vermoedelijk heeft haar manier van 'randomiseren' dus niet al te grote gevolgen gehad.

Een tweede probleem is volgens mij ernstiger. Wanneer ik de tekst van de oorspronkelijke folder vergelijk met de verbeterde tekst, zonder fouten, dan ben ik geneigd te denken dat er zo af en toe wel iets meer verbeterd is dan alleen maar de duidelijke fouten. Om mijn idee te toetsen heb ik beide teksten voorgelegd aan iemand anders. Die concludeerde: 'Zo af en toe is er wat toegevoegd aan de tekst. Het is niet veel en meestal beperkt ze zich tot de fouten, maar niet altijd.' Astrid zelf ziet dat anders: volgens haar heeft ze zich bij het herschrijven laten leiden door het CCC-model van Renkema (2002). Kennelijk is dus het criterium 'de fouten verbeteren' vatbaar voor verschillende interpretaties.

Ik geef de eerste alinea als voorbeeld. Eerst de originele tekst, inclusief typfout, daarna de herziene tekst.
------------------------------------------------------------------
Le Royal Palm*****
In het hart van de Indische oceaan, aan de beschermde Noord-West kust van Mauritius, ligt Rpyal Palm, een magisch boetiek hotel, een plaats van zuivere schoonheid, vrede en hoogstaande luxe.

Royal Palm*****
In het hart van de Indische oceaan, aan de beschermde Noord-West kust van Mauritius, ligt Royal Palm, een magisch en comfortabel hotel met een stijlvolle, persoonlijke en intieme setting, een vredige plek van zuivere schoonheid en hoogstaande luxe.
-------------------------------------------------------------------

Astrid laat met haar onderzoek zien dat het corrigeren van taalfouten samen met kleine aanpassingen aan deze tekst, waarin foto's de hoofdmoot vormen, de overtuigingskracht belangrijk kan verbeteren. Een mooi resultaat, lijkt me, maar tegelijkertijd is het wat jammer dat we nu nog steeds niet zeker weten hoeveel invloed het wegwerken van alleen de duidelijke fouten nu precies heeft. Of misschien moeten we wel concluderen, dat het begrip 'fout' hinderlijk vaag is. En op die manier bekeken, laat dit onderzoek ook zien, hoe lastig het doen van onderzoek vaak is.


----------------
Communiceren met een reisbrochure. Het effect van taalkundige fouten. Astrid Ottjes, RUG, Communicatie- en Informatiewetenschappen, Onderzoekspracticum. Groningen: maart 2009 (niet gepubliceerd werkstuk).

* Laatst aangepast: 8 juni 2009.


zaterdag, maart 14, 2009



'Queer' -theorie en de twee culturen


Wat is de invloed van de media op onze opvattingen over mannen en vrouwen? Op film en televisie zie je voortdurend mannen en vrouwen in bepaalde geïdealiseerde en stereotiepe rollen; wat voor invloed heeft dat uiteindelijk op de opvattingen van de kijkers?

Deze vraag (ongeveer) probeert David Gauntlett te beantwoorden in zijn boek Media, Gender and Identity (2nd Edition) (New York: Routledge, 2008). Gauntlett is professor van Media en Communicatie aan de Universiteit van Westminster, Londen. Dat zou eigenlijk niet relevant moeten zijn, maar is het in dit geval wel.

Het boek is 289 bladzijden dik, zonder lijsten e.d. De literatuurlijst telt 17 bladzijden.

Laat ik beginnen met het positieve. Gauntlett schrijft helder en toegankelijk. Het boek valt redelijk vlot door te lezen.

Nu het slechte nieuws. Weten we na lezing iets definitiefs over de invloed van de media op hoe wij de mannen- en vrouwenrol zien? Nee, niet echt. Er valt heel veel over te vertellen en dat doet Gauntlett ook graag en royaal, maar op een of andere manier komen we nooit echt een stap verder.

Natuurlijk is het ook een lastig probleem. Kies dan een ander, zou ik denken. Of definieer je probleem scherper. Maar nee, bladzijden lang krijgen we interessante bespiegelingen over de invloed van de media. Maar ook voortdurend bespiegelingen die nooit tot een harde conclusie leiden.

Psychologen proberen ook de effecten van bijvoorbeeld televisie op de gewelddadigheid van kinderen in kaart te brengen. Natuurlijk ook geen gemakkelijke taak, maar Gauntlett kan al bij voorbaat uitleggen waarom al die inspanningen helemaal verkeerd zijn. Je zou dan denken dat hij 1 of 2 overtuigende argumenten zou hebben, maar nee, hij heeft er 10. Niet één van die tien vind ik echt overtuigend.

Bovendien, als je die aanpak verkeerd vindt, doe het dan zelf beter. Laat dan zien dat jij iets kunt, want zij niet kunnen. Maar als je een heel boek nodig hebt, waarna de lezer tenslotte concludeert dat je geen solide conclusies levert, faal je mijns inziens volledig in dat opzicht.

Sommige van die bezwaren van Gauntlett zijn ook heel merkwaardig. "The effects model makes no attempt to understand meanings of media." Nee, waarom zou dat moeten? Het effect van een pil bestudeer je ook zonder dat je de werking van pil probeert te begrijpen. Natuurlijk proberen onderzoekers ook de werking van een pil te begrijpen, maar het onderzoek naar het effect van zo'n pil staat daar verder los van. Dat is geen beperking, maar juist de kracht van dat type onderzoek. We veronderstellen niets over de werking van de pil en kunnen toch het effect aantonen.

Gauntlett is heel erg betrokken op wat de tv aanbiedt, wat afzonderlijke films inhouden. Het lastige daarbij is dat zo lang je alleen kijkt naar de aanbod-kant, je nooit goed uitsluitsel krijgt over de effecten. Dat is dus ook precies wat er gebeurt.

Gauntlett schrijft veel over de aanbod-kant, maar heeft niet of amper gegevens over de effect-kant.

Die aanbod-kant is gigantisch en verandert ook in de tijd. Om die aanbod-kant dus goed te beschrijven, is geen kleinigheid. Dat lukt Gauntlett dan ook helemaal niet. Het aanbod is zo overweldigend, dat het beperkt blijft tot wat hap-en-snap werk.

Een ander punt dat me opvalt, is de bewondering voor de grote mensen op dit gebied. Als student natuurkunde zul je moeten leren werken met de gravitatietheorie van Newton. Maar dat dat van Newton komt, is eigenlijk bijzaak. Hier is het precies omgekeerd.

Een heel hoofdstuk wordt gewijd aan Anthony Giddens. Maar dat de man nu echt een concrete bijdrage heeft geleverd die hout snijdt, wordt nergens duidelijk. De samenvatting van het hoofdstuk over Giddens heeft als eerste zin: "In this chapter we saw that with the decline of traditions, identities in general -- including gender and sexual identities -- have become more diverse and malleable."

Daarna een heel hoofdstuk over Michel Foucault waarvoor hetzelfde geldt.

Het meest intrigerende hoofdstuk voor mij was getiteld: 'Queer theory and fluid identities'. In dit hoofdstuk wordt vooral ingegaan op de standpunten en het werk van Judith Butler. Ik zal proberen hier wat dieper op in te gaan.

Een eerste probleem dat dan opduikt, is dat het eigenlijk nogal onduidelijk is wat Butler nu precies beweerd heeft.

Stel je voor dat we onder natuurkundigen een discussie zouden krijgen in de trant van: "Volgens Newton neemt de onderlinge aantrekkingskracht af met het kwadraat van de afstand, hoewel hij soms ook weer beweert dat dit afneemt met de derde macht." Dat valt toch niet voor te stellen? Om te beginnen zou dit de hele theorie van Newton bij voorbaat verdacht hebben gemaakt. Wat was het nu? Had die man er nog niet goed over nagedacht?

Maar stel dat Newton op dit punt echt onduidelijk was geweest. Geen groot probleem. Via wat controle-berekeningen, eventueel via een paar experimenten, weten we binnen de kortste keren wat het moet zijn.

Niet zo bij Butler. Gauntlett heeft een paragraaf "Did Butler really say that?" In die paragraaf gaat hij open op dit probleem in. Wat heeft ze nu precies beweerd?

In feite blijft dat onduidelijk. Wat de ene 'deskundige' beweert dat ze dit bedoeld heeft te zeggen, de andere 'deskundige' heeft weer een nogal andere interpretatie. Tot overmaat van ramp blijkt Butler dan ondertussen haar standpunten ook nog weer eens aangegpast en gewijzigd te hebben.

Het neemt allemaal in mijn ogen de vorm van een soort bijbelverklaring aan. God heeft via de Bijbel tot ons gesproken, en vervolgens kwam er vreselijke ruzie over wat hij nu precies bedoeld had te zeggen.

Ik ben dan geneigd te denken: "Als God echt zo almachtig is, is hij dan niet in staat een beetje duidelijk te formuleren?" Newton had er geen probleem mee, Einstein lukte het, waarom lukt het God en Butler niet?

In de natuurkunde geldt (in beginsel) dat je iets beweert en dat dat vervolgens getoetst kan worden. Wanneer Einstein dus een voorspelling doet over licht dat wordt afgebogen in een zwaartekrachtveld, is dat een gevaarlijke uitspraak. Het kan immers gemakkelijk blijken dat hij het bij het verkeerde eind heeft. Einstein weet dat en die wetenschap maakt je bescheiden, voorzichtig en angstig. "Zit ik wel goed met wat ik zeg?"

Die sociale controle kun je ontlopen door onbegrijpelijk te gaan formuleren. Dat is dus ook precies wat Butler doet. Verder wordt in de sociale groep waarvoor ze schrijft onbegrijpelijke beweringen voor heel diepzinnig en intelligent versleten. Dat is dus een tweede reden om zo te formuleren. Allan Sokal toonde dat al eens aan.

De theorie van Butler heeft dus niet de bedoeling toetsbaar te zijn of juist te zijn. Dat hele idee uit de natuurkunde leeft voor Butler niet. Haar theorie is meer een ingewikkeld vertoog waarin mensen tenslotte terug kunnen vinden, wat ze graag willen geloven. Mijn vergelijking met God en de Bijbel was dus niet helemaal toevallig.

Einstein probeert God te begrijpen. Hoe heeft die de schepping in elkaar gezet? Butler heeft daar helemaal geen boodschap aan. Butler vertelt de gelovigen hoe ze de wereld moeten zien alsof ze net als een dominee een hotline heeft met daarboven.

Ik ga nu Butler proberen samen te vatten, maar eigenlijk kan dat niet, omdat je ook de Nachtwacht niet kunt samenvatten. Het werk van Butler is net als het werk van Rembrandt een poging een sociaal effect te sorteren bij haar relevante groep en in die poging is ze ook heel goed geslaagd. Die samenvatting sorteert dat effect natuurlijk niet. Newton kun je samenvatten, Butler niet.

Drie begrippen spelen een belangrijke rol: de sekse (man of vrouw), de gender (mannelijk of vrouwelijk) en de (seksuele) identiteit (homo/hetero). Het basisidee bij Butler is dan dat deze drie los van elkaar staan en naar willekeur kunnen worden ingevuld. Je kunt door op een bepaalde manier op te treden zelf je identiteit vormgeven. Het onderscheid mannelijk-vrouwelijk is een sociale constructie. Ook het onderscheid man-vrouw is een sociale constructie. We moeten de traditionele opvattingen van mannelijk en vrouwelijk en van seksualiteit uitdagen door 'gender trouble' te veroorzaken.

Na het uitpakken van het hele, moeilijke verhaal blijft er dus eigenlijk maar heel weinig over. Gender en de seksuele voorkeur zouden niet bepaald worden door de biologische sekse, die er eigenlijk ook helemaal niet is.

Voor seksuele voorkeur weten we ondertussen natuurlijk wel dat die niet volledig gedicteerd wordt door de biologische sekse. Aan de andere kant is het omgekeerde ook weer niet waar. De meeste mannen vallen op vrouwen en de meeste vrouwen hebben toch een voorkeur voor een man.

Maar wat moet je je precies voorstellen bij 'gender' die je zelf zou kunnen invullen? Een vrouw die zich mannelijk gedraagt? Een man die zich vrouwelijk gedraagt?

Gauntlett merkt daarover op: "An obvious criticism of Butler is that se doesn't really spell out how people should resist genders, or cause 'gender trouble', beyond the broad assertions quoted above." En uit het lijstje dat hij daarna geeft, blijkt dat hij niet de enige is met deze klacht (p. 154).

Ik denk dat je 'queer theory' meer moet zien als een politiek pamflet. Als Bush oproept tot een strijd tegen terreur dan worden dat ook hele betogen vol vage begrippen. In het geval van Butler is het vooral die pompeuse verpakking die aan de ene kant bewondering oproept, maar bij een andere groep als een duidelijk bewijs van niet helder denken wordt gezien.

Wie de moeite neemt, om de lezer-reviews op amazon.com door te lezen bij het boek Gender Trouble van Butler zal zien dat er inderdaad twee totaal verschillende soorten reacties worden gegeven.

In de ene opvatting is het een fantastisch boek. In de andere opvatting is het een ingewikkeld betoog dat eigenlijk niets te vertellen heeft. Twee totaal verschillende culturen. Butler en haar bewonderaars zitten in de ene, natuurkundigen als Sokal in de andere.

Terug naar de boodschap? Moeten vrouwen zich altijd vrouwelijk gedragen? Moeten mannen zich altijd mannelijk gedragen? Natuurlijk niet. Maar als je het zo formuleert, ben je in drie zinnetjes klaar en vindt niemand het bijzonder.


zondag, maart 08, 2009



Kranten-babbelpraat en postmodernisme


Laatst aangepast 10/3/2008 - 21.22 uur




Voorbeelden van kranten-babbelpraat. De verschuiving van de groepsnorm bij de redactie Wetenschap. De relatie tussen babbelpraat-cultuur en postmodernisme.



Vijf top-economen

In mijn vorige notitie op deze blog ging ik in op een stuk in NRC Handelsblad van 'vijf top-economen'. Ik vond dat stuk twijfelachtig en onzinnig. Typisch een voorbeeld van een onkritische krantenredactie die zo'n stuk zonder enig commentaar en met veel poeha plaatst. Kwalijk ook, omdat veel krantenlezers net als ik geen econoom zijn en dan ben je als niet-deskundige snel geneigd te denken dat het allemaal wel zal kloppen. Het resultaat is daarmee dat men twijfelachtige informatie groot opgemaakt en behoorlijk autoritair gebracht, plaatst.

Inmiddels is mijn negatieve evaluatie van dit stuk bevestigd door iemand die wel econoom is. In de rubriek Brieven van NRC Handelsblad (7 maart 2009, Opinie & Debat p. 9) is onder het kopje Vijf economen schreven een pijnlijk slecht stuk een ingezonden brief van Dr. Ton van Haperen afgedrukt, oud-hoofddocent economische politiek van de Erasmus Universiteit Rotterdam. "Ondemocratisch, pijnlijk onjuist, pijnlijk contraproductief en pijnlijk nietszeggend," zo karakteriseert hij het stuk in zijn eerste zin. Ieder van die termen onderbouwt hij daarna in zijn brief. Over de kredietcrisis die aanleiding was voor het stuk van de 5 'topeconomen' merkt hij op: "Geen enkele econoom heeft die ontwikkeling voorspeld. Dan past geen bescheidenheid, dan past absolute stilte."De op een na laatste zin luidt: "Je zou je bijna schamen econoom te zijn."

Maar het punt is natuurlijk niet of je wel of niet econoom bent, het punt is niet of je wel of niet economie gestudeerd hebt, het punt is dat je geen onzin moet opschrijven en dat je vervolgens als redactie die onzin niet juichend en jubelend zonder commentaar moet publiceren.

Je zou kunnen zeggen dat de redactie van NRC Handelsblad met het publiceren van die ingezonden brief op dit punt iets recht heeft gezet. Voor mijn idee is dat nogal optimistisch. Die ingezonden brief staat er ongeveer een week later in. Die wordt niet op de voorpagina aangekondigd als groot nieuws. En de vijf 'top-economen' krijgen royaal de ruimte en ronkende aanbevelingen, terwijl het tegengeluid dan maar van een enkele 'toevallige' econoom komt en veel kleiner wordt gebracht.


Evidence based onderwijs

In de wetenschapsbijlage van vorige week stond een artikel over hersenonderzoeker Jolles die zich opwerpt als verdediger van 'evidence based' onderwijs. (Men bedoelt op feitenmateriaal gebaseerde onderwijsmethoden.) (Bewijs voor onderwijs, Japke-d. Bouma, NRC Handelsblad, 28/02/2009, Wetenschap p. 9). Nu ben ik een groot voorstander van 'evidence based' zowel in de geneeskunde als in de onderwijskunde als elders, maar dit artikel was niet erg overtuigend en eigenlijk, in mijn ogen, meer anti-reclame.

Wat me opviel aan dat artikel was dat Jolles misschien wel iets weet van hersenen, maar op onderwijskundig gebied niet altijd even goed op de hoogte is. Ook niet helemaal verwonderlijk, want dat is zijn vakgebied niet. Vervolgens praat de man over 'evidence based' onderzoek op een manier dat je als normaal mens denkt dat het een forse hoeveelheid gebakken lucht is. Het ergste van alles is echter nog dat men het plaatst in de afdeling Wetenschap terwijl er in het hele artikel geen enkel wetenschappelijk resultaat viel te ontdekken. Jolles heeft geen research op dit gebied, hij heeft geen ontdekkingen op dit gebied en hij weet niet eens wat er op dit gebied allemaal gedaan is en bekend is. Ondertussen wel twee bladzijden (van het nieuwe, kleinere formaat) ronkend proza.

Waarom niet even een paar mensen op dit gebied gevraagd wat ze hier nu van vonden? De redactie van de wetenschaps-bijlage plaatste het allemaal zonder commentaar en zonder kritische noot.

In de krant van 7 maart worden dan vervolgens 3 ingezonden brieven afgedrukt over dit artikel. Allereerst een brief van Rob Knoppert, zelf een medewerker van NRC Handelsblad. Dan een wat onduidelijke brief die mogelijk ironisch bedoeld is van Martin de Koning uit Amstelveen. En tenslotte nog een wat kritischer kanttekening van Arthur Bakker uit Utrecht. In totaal ongeveer 1/4 krantenpagina (klein formaat) waarbij de brieven kennelijk zo geselecteerd zijn dat de echt kritische geluiden weggelaten zijn.

In plaats van op de dag zelf, een week later. In plaats van even veel ruimte (2 pagina's) slechts 1/4 pagina. En in plaats van duidelijk kritisch, een nogal vaag samenraapsel.


Tunnelvisie van Maurice de Hond

Op pagina 10 van Opinie & Debat (NRC Handelsblad, 7 maart 2009) geeft Bas Heijne onder de kop Bange journalistiek zijn mening over tv-journalistiek. Dit naar aanleiding van het boek De Deventer moordzaak: het complot ontrafeld van journalist Bas Haan. Haan gaat hierin op de acties van Maurice de Hond die de 'klusjesman' als dader zag en voor het ventileren van die niet-goed onderbouwde beschuldiging veroordeeld werd door de rechter. Heijne schrijft over Maurice de Hond op basis van dit boek dus: ''Wie hem tegen durfde te spreken, werd weggehoond of zwartgemaakt en er onherroepelijk van beschuldigd deel uit te maken van het complot van het establishment. Dat de Hond zo'n gewillig oor vond voor alle onzin waarin hij zelf heilig gelooft, is niet toevallig. Vooral de televisiejournalistiek is niet meer geïnteresseerd in feiten, het gaat om emoties -- en nergens vind je zoveel emoties als in het persoonlijke verhaal."

"De televisie heeft aandacht voor wat aandacht zoekt -- het doet er eigenlijk niet toe waarmee." Heijne vindt dat het boek van Haan "discussie zou moeten oproepen (...) over een echt heet hangijzer: de angst voor de publieke opinie."

Als ik Haan dus mag geloven op basis van wat Heijne beweert (ja, de keten wordt bedenkelijk lang) dan leed Maurice de Hond aan een soort tunnelvisie. Hij verzamelde mensen om zich heen die het met hem eens waren en mensen die het niet met hem eens waren, maakte hij het leven zuur. Precies wat ik eerder stelde in mijn notitie over babbeltaal-cultuur: doordat mensen in een bepaalde sociale omgeving zitten, in een bepaalde cultuur, komen ze tot de meest wilde uitspraken die ze vervolgens zelf gaan geloven.


De angst van Bas Heijne voor de publieke opinie?

Maar Bas Heijne gaat verder dan het doordraven van Maurice de Hond. De tv-journalistiek deugt niet. Natuurlijk zit daar iets in. Ik kijk vrijwel geen tv, omdat ik die programma's overwegend onbenullig en misleidend vind. Maar je kunt natuurlijk niet zeggen dat alle tv-journalistiek niet deugt op basis van een boek over Maurice de Hond die het produkt van dat doordraven ook nog op tv gepubliceerd krijgt.

We moeten een discussie krijgen over angst voor de publieke opinie, vindt Heijne. Waarom? Haan publiceert zijn boek toch? Kennelijk valt het met die angst voor de publieke opinie in ons land dus nog wel wat mee.

Wat mij niet meevalt, is al die weinig kritische journalistiek. Of dat nu bij de tv is, of bij NRC Handelsblad. Is het echt toevallig dat Bas Heijne zich in zijn kritiek nadrukkelijk tot de tv beperkt? Anderen doen het slecht. Kritiek op de krant hoor je niet. Impliciet is de boodschap: wij van de krant doen het goed. Weer heel begrijpelijk, heel menselijk, maar in feite weer niet echt kritisch. Wat Haan beweert, moet automatisch kloppen. Misschien, maar hoe weten we dat zo zeker? De tv is helemaal verkeerd. Helemaal mee eens, maar dat is een mening. En tenslotte wordt alles opgehangen aan angst voor de publieke opinie, wat er in feite niets mee te maken heeft.


De ongefundeerde opinie van Wilders?

Een ander voorbeeld van kranten-babbelpraat dit weekend uit NRC Handelsblad is het artikel "Tussen informatie, nieuws en meningen overheerst de naar nihilisme neigende desinteresse" van Rob Wijnberg (NRC Handelsblad, 7/03/2009, Opinie & Debat p. 4-5). Een goede krantenlezer weet met zo'n titel eigenlijk wel genoeg.

De subtitel luidt: "In de strijd om de aandacht van het verveelde publiek ontmoeten de media en de politiek elkaar bij oppervlakkigheid. Met diepgang bereikt de journalist het publiek niet meer en de politicus het nieuws niet. Het gevolg is dat de neiging om te reflecteren bij iedereen afneemt."

Wel, dat is een hele mond vol, maar in ieder geval is de laatste zin duidelijk onwaar. Als bij iedereen de neiging om te reflecteren afnam, schreef ik deze notitie niet. En er zijn echt wel meer bloggers die als ze al te prikkelende onzin tegenkomen, dat even op hun blog aan de kaak willen stellen. Vroeger kon je dat denken, je kon het opschrijven, je kon het zeggen, maar je kon het niet zo gemakkelijk voor de hele wereld beschikbaar maken als nu. In beginsel kan nu iedereen over je schouder meekijken. Die sociale controle werkt stimulerend en ook dwingend: onzin en fouten zijn ook voor iedereen zichtbaar. Het gevolg is dus dat in ieder geval een bepaalde (kleine?) groep mensen tegenwoordig meer reflecteert dan vroeger.

Het artikel beslaat ongeveer 1,75 krantenpagina's klein formaat. Van die 1,75 is ongeveer 0,75 tekst, de rest is titel en illustratie e.d. Royaal opgemaakt dus. Wat heeft 'filosoof' en NRC Handelsblad medewerker Rob Wijnberg te vertellen?

Wijnberg heeft ongeveer de helft van zijn 0,75 krantenpagina klein formaat nodig om uit te leggen waarom NRC Handelsblad een opiniestuk van Geert Wilders niet geplaatst heeft, terwijl de Volkskrant het daarna wel geplaatst heeft en dus de primeur had. Het stuk had de strekking: 'Verbied de Koran'.

Volgens Wijnberg gaf Wilders verder eigenlijk geen onderbouwing voor zijn standpunt, wat de reden geweest zou zijn om het niet te plaatsen. Dat komt me nogal merkwaardig voor. Ik zie in NRC Handelsblad bijna voortdurend artikelen waarvan je als lezer denkt dat de onderbouwing wel iets grondiger zou mogen, maar dat is kennelijk geen enkel probleem om toch te publiceren. En dan komt Wilders met een idioot standpunt en dan zou het opeens niet goed onderbouwd zijn? Het lijkt me eerder dat men het een extreem standpunt vond en dat men het daarom niet wilde plaatsen. Men was het niet met Wilders eens en daarom nam men gemakshalve aan dat de onderbouwing niet overtuigend was.

Een week geleden liet NRC Handelsblad Jan Marijnissen nog iets van twee bladzijden lang aan het woord met het verhaal dat de overheid de dagbladen financieel moet steunen, omdat onze democratie anders reddeloos verloren zou zijn (hier). Behalve dat dit ondertussen al weer een oud verhaal was van Marijnissen dat dus geen nieuws meer bevatte, was de onderbouwing van dat standpunt in mijn ogen ook niet echt overtuigend. Maar in dit geval was dat voor de NRC Handelsblad redactie opeens geen belemmering meer. Heel toevallig verkondigde Marijnissen echter een standpunt waar de NRC Handelsblad redactie het meer dan mee eens is (kranten, eigenlijk journalisten, zijn onmisbare en onverschrokken verdedigers van de democratie).

Het betoog van Wijnberg wordt nog ongeloofwaardiger wanneer je je realiseert dat je een opinie nooit goed kunt onderbouwen. Een stuk waarin je een bepaalde opinie verkondigt, probeert de lezer te overtuigen. Maar je kunt nooit met harde feiten laten zien dat een opinie gebaseerd is op deugdelijk empirisch onderzoek. Je kunt zeggen: 'Ik vind Madonna geweldig.' Maar je kunt nooit een deugdelijk onderzoek doen om te laten zien dat Madonna geweldig is. Een opinie is nu eenmaal geen feit. Een 'détail' dat kennelijk even aan de aandacht van Wijnberg ontsnapte.


Steeds kortere artikelen volgens Wijnberg?

Na de uitgebreide verhandeling waarom NRC Handelsblad de primeur miste en de Volkskrant niet, komt Wijnberg met de stelling dat de journalistiek tegenwoordig steeds korter van stof wordt. Lange artikelen van meer dan 1000 woorden worden steeds meer een uitzondering. Voor dat je het weet is men de aandacht van het publiek kwijt.

Hij onderbouwt deze stelling door te verwijzen naar het zap-gedrag van Nederlanders als ze tv kijken. De tv heeft een moordend tempo. Dat ben ik wel met hem eens, maar dat betekent natuurlijk nog niet dat krantenartikelen ook allemaal korter worden.

Vervolgens komt hij met het argument dat politici die in oneliners praten, zoals Rita Verdonk, op de tv veel vaker aan bod komen.

Ik weet niet of dit klopt. Balkenende komt op de tv vermoedelijk ook vaak aan bod, maar drukt hij zich echt voortdurend in oneliners uit?

Maar goed, stel dat dit zo is, dan blijkt daaruit nog steeds niet dat lange krantenartikelen zeldzamer worden. Ik zou denken dat Wijnberg simpel zou kunnen gaan tellen, maar nee, er wordt van alles bijgesleept, maar een deugdelijke onderbouwing blijft uit. En in dit geval gaat het niet om een opinie, maar om een feitelijke bewering.

Vervolgens wordt die tendens naar steeds kortere artikelen en items, die dus voor de krant nog steeds niet aangetoond is, door Wijnberg gekoppeld aan het postmoderne denken. Door dit postmoderne denken raakte het streven naar waarheid uit de gratie. 'De waarheid bestond helemaal niet, of was op zijn hoogst een door de mens gefabriceerde sociale constructie.'

Dat is leuk gevonden, maar klopt niet. Wanneer je je beperkt tot de feiten ben je meestal snel 'uitgeluld'. Juist wanneer je die feiten gaat negeren en afdoet als irrelevant, wordt het gemakkelijk en ook belangrijk om lange verhandelingen af te steken. Opinies vragen meer regels dan simpele feiten, omdat kale opinies nooit overtuigend zijn. 'Ik vind Madonna geweldig,' overtuigt de niet-fans van Madonna volledig niet van haar geweldigheid.

Vervolgens komt Wijnberg met de stelling dat al die korte artikelen en tv-items waarmee journalisten de interesse van het publiek even proberen vast te houden, leidt tot desinteresse bij het publiek, omdat men op die manier niet gemotiveerd wordt voor complexe onderwerpen. Men is als het ware niet langer ingesteld op een stevige verhandeling.

Dat is ook weer leuk bedacht. Mensen krijgen allemaal korte artikelen en items. Daardoor leren ze nooit lange artikelen te lezen. Daardoor schrijven journalisten dus ook geen lange artikelen meer. Maar het is natuurlijk een cirkelredenering. Hij toont niets aan, maakt niets hard. In feite houdt hij een fraai kletsverhaal.

Ik heb de lengte van het verhaal van Wijnberg niet precies geteld, maar na wat tellen en meten kom ik op een 2200 woorden. Dat is dus royaal boven de grens die Wijnberg zelf stelt. Dit is dus een lang artikel dat volgens Wijnberg eigenlijk heel uitzonderlijk zou zijn. Maar in NRC Handelsblad en ook in de Volkskrant staan regelmatig artikelen van deze lengte. Ook die stelling lijkt dus niet erg te kloppen.

Wat vermoedelijk wel klopt, is de stelling van Wijnberg dat het publiek eigenlijk geen belangstelling meer heeft voor dit soort artikelen. Maar dat komt niet door de lengte, maar doordat er in verhouding tot die lengte niets of vrijwel niets instaat.

Krant lezen is een dure activiteit. Niet omdat kranten tegenwoordig vrij duur zijn, maar omdat krant lezen veel tijd kost. En tijd kost geld, terwijl vrije tijd geld waard is. Als je dus een artikel als dit tegenkomt en je neemt inderdaad de moeite dat goed door te lezen zoals ik nu gedaan heb, kom je heel erg duur uit. Het kan niet uit. Het artikel bevat geen nieuws, amper feiten, het hangt allemaal als los zand aan elkaar. Wat het wel bevat is gewichtige prietpraat. Maar kennelijk durft niemand dat op de NRC Handelsblad redactie tegen Rob Wijnberg te zeggen.

Ook dit artikel valt dus weer te begrijpen als het resultaat van een bepaalde sociale cultuur. Ik kijk daar uit een totaal andere cultuur tegenaan en ga dan 'steigeren', omdat de relatie met de feiten nogal zoek raakt. Iets wat in mijn cultuur belangrijk werd en wordt gevonden.


Normverschuiving: klimaatprobleem als uitgangspunt

Het laatste artikel dat ik in dit verband bespreek, is niet een voorbeeld van babbelpraat. De titel is: Sleutelen aan de aarde, en het is van Michiel van Nieuwstadt (NRC Handelsblad, 7/3/2009, Wetenschap p. 8-9). Voorzover ik het kan bekijken, geeft het een redelijk idee van een aantal wilde plannen die op het moment onderzocht worden om de opwarming van het klimaat te stoppen. Het zijn vrij fantastische plannen, maar zo worden ze in het artikel ook gepresenteerd.

Het interessante aan dit artikel is de informatie die het niet vermeldt. De redactie van de NRC Handelsblad Wetenschap-bijlage is kennelijk min of meer om. Tot voor kort werd alle informatie over de dreigende opwarming op zo'n manier gebracht dat je als onwetende lezer dacht: 'Ach, het is allemaal nogal overdreven. Het loopt zo'n vaart niet.' Door nu groot een artikel te brengen over hoe we misschien die opwarming nog kunnen stoppen of kunnen beperken, is die opwarming opeens stilzwijgend een soort feit geworden. Daar hoeven we niet langer echt over te discussiëren. Dat is een gepasseerd station.

Vermoedelijk is het dat voor de redactie van de Wetenschap-bijlage ook en is men zich die normverschuiving niet bewust. Maar als aandachtige krantenlezer zag ik al eerder een boekbespreking staan, waaruit ik opmaakte dat Karel Knip op dit punt belangrijk anders was gaan denken.

Op zich lijkt me dat geen slechte score. De dreigende klimaatopwarming is ingrijpend en fundamenteel nieuws. Bovendien is het voor het grootste deel nog geen feit, maar alleen een stellige verwachting van wetenschappers. Een normale reactie is dan dat je zegt: 'Het kan niet waar zijn. Het zal wel meevallen.' Het kost dus tijd voordat je als groep zo'n nieuw en extreem standpunt accepteert.

Maar in feite valt de plaatsing van dit artikel dus vermoedelijk ook weer niet los te zien van de opvattingen van de sociale groep waarin de redacteur/schrijver zit.


Babbelpraat-cultuur en postmodernisme

En dan kom ik dus tenslotte uiteindelijk toch weer uit bij het postmoderne denken uit het artikel van Rob Wijnberg waarvan ik eerder stelde dat er weinig informatie in stond. Over het postmodernisme merkte hij op: 'De waarheid bestond helemaal niet, of was op zijn hoogst een door de mens gefabriceerde sociale constructie...'

Het idee achter het fenomeen 'babbeltaal-cultuur' is dat we de waarheid of juistheid van een uitspraak beoordelen aan de hand van de reacties van de belangrijke mensen in onze sociale groep. Dat betekent dus niet, dat er geen objectieve waarheid bestaat. Het betekent alleen dat wij moeite hebben die objectieve waarheid te zien en te koesteren, omdat we als groepsdieren niet willen en durven afwijken van het standpunt van de belangrijke mensen in onze sociale groep. We praten zoals we denken dat het sociaal het handigst/voordeligst is om te praten.

Iedere sociale groep heeft in beginsel haar eigen standpunt, haar eigen 'waarheid'. Dat stemt dus volledig overeen met het postmoderne denken. De waarheid (van een groep) is een sociale constructie.

Maar dat neemt niet weg dat er ook een objectieve waarheid bestaat, een empirische werkelijkheid die zich niets van de groeps-opvattingen aantrekt. Wanneer de opvattingen van de groep in overeenstemming zijn met de empirische werkelijkheid is er geen probleem. Maar omdat groepen ertoe neigen hun eigen waarheid te construeren, wijkt die groepswaarheid vaak af van de empirische werkelijkheid ook al is het soms ogenschijnlijk maar weinig. Vroeg of laat ontstaat er dan een probleem, een botsing. Vroeg of laat dringt die empirische werkelijkheid zich onweerstaanbaar en overweldigend op aan de groep.

Dat gebeurde bijvoorbeeld bij de Watersnoodramp in 1953. Kranten hadden verontrustende berichten over de slechte toestand van de dijken niet geplaatst. Rapporten over de zorgelijke toestand van de zeeweringen waren terzijde gelegd. 'Het zou wel niet zo'n vaart lopen.' Deze informatie zou de mensen maar onrustig maken. Maar de zee laat zich door dat soort overwegingen natuurlijk niet tegenhouden. Ook al dacht iedereen dat men veilig was, de empirische werkelijkheid trok zich daar niets van aan. Zulke rampen maken hardhandig duidelijk dat het op de lange termijn beter is onze opvattingen af te stemmen op de empirische werkelijkheid dan op wat onze sociale groep graag wil geloven.

-