AanleidingIn de vorige notitie op deze blog ging ik in op een misleidend stukje in de Volkskrant. Als je niet al te veel van de materie afweet, lijkt het bij lezing van dat stukje dat de wetenschappers die zich zorgen maakten over het klimaat opeens heel optimistisch zijn. Maar als je toevallig iets meer weet van het desbetreffende onderwerp, realiseer je je dat er dingen niet kloppen en kom je na verder checken tenslotte tot de conclusie dat het verhaal nogal uit de lucht gegrepen is.
In een reactie op mijn stukje merkte een lezer op dat hij veel van wat ik in mijn stukje beschreef, ook terug zag in zijn omgeving. Mensen die een interessant, intrigerend en prachtig klinkend verhaal afsteken, maar als je toevallig op dat specifieke punt wat meer weet, blijkt het hele verhaal niet te kloppen en blijkt het in feite grotendeels gebakken lucht te zijn die overtuigend, handig en opgeklopt wordt verkocht. 'Het is net alsof we in grote babbelpraat-cultuur leven.'
Babbelpraat-cultuur bij de krantDoor deze opmerking realiseerde ik me dat het meest interessante aan mijn stukje niet is, dat het Volkskrant-verhaal niet klopt, maar het verschijnsel. Hier heb je een mooi en voor de leek plausibel klinkend verhaal, dat in feite grotendeels verzonnen is. Als je even de moeite neemt, om in het verhaal te prikken, prik je er doorheen. Maar kennelijk leeft de betrokken journalist in een cultuur waarin mensen zelden of nooit die moeite nemen om te prikken. Ja, waarin het vermoedelijk zelfs niet netjes is, om zoiets te doen.
Als normale krantenlezer heb je lang niet altijd extra achtergrond-informatie om te denken: Klopt dit wel? Verder moet je als krantenlezer vrij snel lezen, want de krant is dik en zo veel tijd heb je ook weer niet. Je bent er ook niet op uit om daarna ook nog eens extra tijd te investeren in het checken van wat je gelezen hebt, laat staan dat je het daarna ook nog eens gaat opschrijven. Mocht je tenslotte al die problemen omzeild hebben, dan zit je nog met het publicatie-probleem. Die krant zelf vindt dat soort stukjes niet leuk en heeft vaak geen zin in dat te publiceren. En tenslotte is de wereld klein en kun je elkaar altijd weer tegenkomen. Allemaal redenen dus waarom krantenlezers meestal niet in de stukjes die ze lezen, prikken.
Als journalist kun je daardoor gemakkelijk veel beweren, ook al is het misschien helemaal niet waar. Het controlemechanisme om je als journalist bij de les te houden, ontbreekt of werkt vaak niet goed.
Helemaal kloppen doet dit verhaal niet. Als journalisten al te nadrukkelijk en al te veel aantoonbare fouten maken, klimmen de gedupeerden soms wel in de pen. Dat geeft dus enigszins een controlemechanisme, maar lang geen perfect.
Het gevolg van dit gebrekkige feedback-mechanisme is dat journalisten een neiging hebben tot babbelpraat. De journalist babbelt in zijn artikel ongeremd een eind weg over de dingen die hem bezig houden en die in zijn primaire groep goed vallen, terwijl de kans op externe kritiek minimaal is. Doordat de journalist in zijn primaire groep een bepaalde status heeft, krijgt hij weinig tegenspraak en wordt hij bevestigd in zijn opvattingen. Omdat iedereen in zijn omgeving het met hem eens is, moet het allemaal wel kloppen, denkt hij tenslotte.
Definities en gevolgBabbelpraat is dus praat die ontstaat wanneer er geen ruimte is voor tegenspraak, wanneer daar geen behoefte aan is en wanneer de deelnemers aan het overleg of discussie elkaar vooral bevestigen in hun opvattingen. Men babbelt er vrolijk op los, het is uitermate gezellig en iedereen is het met elkaar eens, terwijl niemand gemotiveerd is tot kritiek of zich druk maakt over de koppeling met de feiten of de praktische uitvoerbaarheid.
Het resultaat van zo'n
babbeltaal-cultuur is uiteraard dat mensen enthousiast
babbeltaal gaan produceren.
Doordat iedereen het met elkaar eens is en iedereen elkaar napraat, gaan de deelnemers de babbelpraat geloven. Zo en zo is het. Iedereen zegt het, dus het moet wel zo zijn. Vervolgens worden er beslissingen genomen, die rampzalig uitpakken. De groep was in de ban van de eigen babbelpraat, maar de empirische werkelijkheid trekt zich daar uiteraard niets van aan.
Babbelpraat-cultuur bij vergaderingenDe journalist die iets schrijft in een krant en een lezer die dat leest, vormen een speciaal geval omdat er normaal geen directe interactie mogelijk is. Maar wat gebeurt er bijvoorbeeld bij vergaderingen? Wat gebeurt er als mensen met elkaar in gesprek gaan, gaan overleggen, met elkaar praten, etc.? Juist dan zijn de voorwaarden voor babbelpraat ideaal. Al te kritisch op elkaar ingaan maakt de sfeer niet leuker. Vaak ontbreekt ook de tijd om dingen grondig uit te zoeken. De sfeer wordt dus al snel: laten we het gezellig houden en niet onnodig moeilijk doen.
Een mondelinge opmerking moet interessant en leuk klinken, maar normaal is er geen tijd en gelegenheid om de juistheid te checken. Verder is het ook handig om in deze situatie de betekenis van de opmerking wat in de lucht te laten zweven. Dat verkleint immers de kans op vervelende, negatieve reacties dat het niet klopt. Op het moment dat je je realiseert dat er iets niet klopt, is het vaak helemaal niet handig om dat ook naar voren te brengen. Je ziet je gesprekspartner immers morgen en overmorgen en nog lang daarna, weer. Tegelijkertijd kan het sociaal handiger zijn die discussiepartner tot vriend te houden door instemming met de opmerking te tonen.
Het gevolg van dit soort mechanismen is dat die interessant klinkende, intrigerende, ontoetsbare opmerkingen veel bijval genereren, helemaal wanneer ze door iemand met relatief veel status gedaan worden. In dat geval hebben weinig mensen zin in een verbaal gevecht met een hoger geplaatste. Reacties waaruit naar voren zou komen, dat er iets mis is met de eerdere opmerking, blijven achterwege. Tegelijkertijd is het sociaal handig mee te babbelen. Je instemming te tonen en met het oorspronkelijke idee, hoe onjuist of onuitvoerbaar misschien ook, mee te gaan.
Omdat iedereen er kennelijk zo over denkt, moet het dus wel kloppen. Het gevolg is dat dit soort opmerkingen een eigen leven gaat leiden. Ze worden geloofd, want niemand waagt het ze tegen te spreken. Omdat iedereen ze gelooft, gaan ze daarna de beslissingen die men neemt, beïnvloeden. Iedereen zegt het, denkt het, dus het moet wel zo zijn.
Dit sluit ook aan bij een waarneming uit de sociale psychologie: in groepen ontstaat na enige tijd consensus. De leden van de groep worden het onderling eens over de kwesties die ze belangrijk vinden.
Hetzelfde probleem doet zich voor binnen grote ondernemingen. De directie of de Raad van Bestuur overlegt over een bepaalde kwestie. Na verloop van tijd is iedereen het binnen zo'n overlegorgaan het met elkaar eens. Zo en zo zit het. Dat en dat moet gebeuren. Dit is min of meer een psychologische wetmatigheid en dus niets bijzonders.
Maar nu komt het probleem. Klopt die beslissing? Is die beslissing gegeven de beschikbare informatie de meest optimale? Nee, dat hoeft helemaal niet, want om dat te bereiken heb je een kritische instelling nodig, veel checks en moet je je bijna voortdurend zorgen mogen maken over de relatie met de feiten en dat ontbreekt in het systeem meestal vrijwel volledig.
Voorbeelden van babbelpraatOp die manier kan het verklaard worden dat de ING een sterk merk als de Postbank laat vallen terwijl het zwakke merk 'ING' in stand wordt gehouden. En op die manier kan verklaard worden dat een bank als de ING vele miljarden investeert in risicovolle Amerikaanse hypotheekpapieren. Soortgelijke voorbeelden zijn er voor vrijwel ieder bedrijf en instelling te vinden.
Een ander recent voorbeeld is de gigantische overschrijding van het geplande budget bij de noord-zuidlijn van de metro in Amsterdam. Op het moment dat de gemeenteraad het groene licht gaf, heerste er een collectieve sfeer van optimisme. Anders geformuleerd: men leed aan een collectief waandenkbeeld.
Het bijzondere is dus niet dat er consensus (overeenstemming) ontstaat binnen een groep. Het bijzondere is dat er normaal geen enkele garantie is dat dat groepsstandpunt wortelt in feiten en juiste veronderstellingen.
Het wonder is dus niet dat er consensus ontstaat, maar dat we er soms toch nog in slagen redelijk succesvol met de feiten om te gaan. De tak van 'sport' die op dat punt de beste status heeft, is de wetenschap.
In een goed functionerende tak van wetenschap, staat er een hoge premie op de relatie met waarnemingen, het aantonen van onjuistheden en het verklaren en voorspellen van nieuwe waarnemingen. In een slecht functionerende tak van wetenschap krijg je dat mensen elkaar eindeloos blijven napraten en bevestigen in hun mening zonder dat ze de moeite nemen elkaars beweringen te checken.
De essentie van een babbelpraat-cultuur is dus dat op het moment dat iemand iets zegt of naar voren brengt, andere mensen daar sociaal op reageren in plaats van daarin te prikken, dat wil zeggen de feitelijke juistheid en praktische uitvoerbaarheid te toetsen. Het idee is goed, niet omdat het een goed idee is, maar omdat men gemakshalve en op basis van sociale mechanismen, mee babbelt.
Op die manier geloofden Amerikanen onder Bush dat martelen noodzakelijk was en geloven ze even later onder Obama dat dat toch echt verkeerd is.
Een beroemd voorbeeld is de Slag om Arnhem. De stemming bij de Geallieerden was dat Duitsland verslagen was. In die optimistische stemming paste geen gepieker over wat er allemaal mis kon gaan bij de uitvoering van plan Market-Garden. De enkeling die problemen zag of, nog concreter, Duitse tanks, werd op ziekteverlof gestuurd. Door een kritischer houding en door meer ruimte te geven aan tegenspraak had de legerleiding het leven van vele duizenden soldaten kunnen sparen. De militaire geschiedenis biedt legio van dit soort voorbeelden. Babbelpraat is dus niet zeldzaam en niet ongevaarlijk en het is ook niet beperkt tot kinderen of bestuurders die graag een goed glas drinken.
Montgomery. de initiatiefnemer en de verantwoordelijke generaal voor Market Garden, moet als Britse generaal bijna zeker op de hoogte geweest zijn van een andere grote militaire tragedie, die zich ongeveer 1900 jaar eerder afspeelde in hartje Engeland. Boudica, koningin van de Iceni, een Keltisch volk, was door de Romeinse overheersers bewerkt met een zweep en haar dochters waren door de Romeinen verkracht. Het is dus begrijpelijk dat zij en haar volk wraak wilden.
Aanvankelijk verliep de opstand tegen de Romeinen voorspoedig. Romeinse nederzettingen werden overvallen en platgebrand. Door het succes van de opstand en doordat Boudica ongetwijfeld een begenadigd spreekster was, wist ze in totaal meer dan tweehonderdduizend Kelten achter zich te krijgen. Dit gigantische leger van Kelten rolt als een stoomwals over de Romeine nederzettingen heen. Boudica en haar Kelten voelen zich zeker van de overwinning. De Romeinen kunnen niet meer dan een schamele 10.000 man troepen op de been brengen zodat ze tegen een meer dan 20-voudige overmacht staan.
De Romeinse generaal Suetonius realiseert zich dat Londen dat niet over verdedigingswerken beschikt, niet te verdedigen valt en besluit de 'stad' over te laten aan de opstandelingen. Londen, op dat moment een belangrijke Romeinse handelspost, wordt door de Kelten ingenomen en platgebrand. De Kelten zetten de achtervolging van de 'wegvluchtende' Romeinen in. Ze voelen zich zo zeker van de overwinning dat ze vrouwen en kinderen meenemen, zodat die kunnen zien hoe ze de Romeinen zullen vernietigen.
Suetonius staat tegenover een meer dan twintigvoudige overmacht en weet dat hij vecht voor zijn leven. Of ze overwinnen, of het is afgelopen. Hij zoekt een plek die omringd is door dichte wouden en die slechts toegankelijk is via een smal en lang, open veld. Op die plek houdt hij halt en wil hij slag leveren. Door het dichte woud dat hem omringt, kunnen de Kelten hem niet van achteren en opzij overvallen. Als ze aanvallen, moeten ze via het lange, smalle, open veld komen. Dat geeft hem een aantal belangrijke voordelen.
Hij kan niet bij verrassing overvallen worden. Doordat het veld smal is, kan de vijand nooit al zijn troepen tegelijk inzetten, maar alleen de voorste rij. Doordat het veld lang is, hebben zijn troepen met hun superieure bewapening volop de gelegenheid de vijand te bestoken met werpsperen. Doordat het veld smal is, is hij niet genoodzaakt al zijn mannen in de voorste linie op te stellen, maar kan hij zijn voetsoldaten een aantal rijen dik opstellen, zodat de linie nog ondoordringbaarder wordt. Verder hebben de Romeinen een systeem waarbij de voorste rij na enkele minuten vechten wordt afgelost door de rij daarachter. De voorste rij beweegt zich daarbij gecontroleerd helemaal naar achteren en krijgt zodoende tijd om uit te rusten tot ze na een aantal van dit soort wisselingen tenslotte opnieuw de voorste rij vormt. De militair minder goed georganiseerde en getrainde Kelten beschikten niet over een dergelijk geavanceerd aflossingssysteem. Een laatste voordeel is tenslotte dat op het moment dat de Romeinen oprukken, iets wat in de filosofie van de Kelten helemaal niet zou mogen gebeuren, de voorste Kelten terug worden gedreven, maar dat de Kelten daarachter nog steeds oprukken. Het gevolg is dan een onvoorstelbare chaos aan de Keltische kant.
Ik noem deze punten om te laten zien dat Suetonius zich niet liet verleiden tot populair gebabbel. Hij hield in deze moeilijke situatie het hoofd koel en bleef zakelijk denken. Dat vind je ook terug in de toespraak tot zijn manschappen zoals die door Tacitus is overgeleverd. Hij is zakelijk, grimmig en 'to the point' en soms onweerlegbaar logisch. Of we overwinnen vandaag, of het is afgelopen. Verlaat de rij niet om te plunderen, want als we overwinnen is alles voor ons.
Het gigantische leger van Boudica loopt enthousiast in de val en wordt door de Romeinen in de pan gehakt. De Romeinen verliezen slechts 400 man, schrijft Tacitus. Het leger van Boudica slaat op de vlucht, wat inderdaad niet goed lukt, precies zoals Suetonius gehoopt had, doordat de achterste troepen nog voorwaarts willen terwijl de voorste terug willen. Vervolgens wordt de weg versperd door de vrouwen en kinderen in de meegebrachte karren. In totaal sneuvelen naar schatting een 80.000 Kelten.
Als Boudica zich minder had laten meeslepen door haar emoties, als ze argwanender was geweest, als mensen in haar omgeving meer tegengas hadden gegeven, was het vermoedelijk anders afgelopen net als bij Market-Garden. Bij Boudica valt dit allemaal misschien nog te begrijpen. Maar dat een Britse generaal die met haar historie op de hoogte zou moeten zijn, een kleine 2000 jaar later in essentie dezelfde fout maakt, getuigt niet van overdreven veel leervermogen. Op de lange termijn is zo'n cultuur van meepraten dus vaak rampzalig.
Het leuke van babbelpraatOp de korte termijn levert de babbelpraat-cultuur echter een goed gevoel. Men is het onderling helemaal eens. Men heeft een gezamenlijk geloof dat men als prettig en positief ervaart. De Duitsers zijn vrijwel verslagen. De Romeinen zullen vernietigd worden. Onze bank zal de grootste in de wereld worden. Wij zijn door God uitverkoren. Wij zijn door God geschapen, etc.
De essentie van babbelpraat is dat men er vrolijk en gezellig op los babbelt, terwijl niemand zich druk maakt over de feitelijke juistheid en/of praktische uitvoerbaarheid van wat er beweerd wordt. Tegenspraak en kritiek worden niet beloond, maar afgestraft en eventuele tegenstanders krijgen geen tijd en ruimte om hun kritiek onder de aandacht te brengen.
Verwante termenVerwante termen zijn 'tunnelvisie' en 'risky shift fenomeen'. Bij een tunnelvisie interpreteert men alle feiten in één bepaalde richting. Iedere andere interpretatie is bij voorbaat verkeerd. Het 'risky shift' fenomeen slaat op het verschijnsel dat groepen riskantere beslissingen nemen dan individuen.
"Roken is dodelijk!"Wij zijn geneigd zo'n babbelpraat-cultuur als iets uitzonderlijks te zien. Ik denk dat het eerder omgekeerd is. De babbelpraat-cultuur is voor mensen normaal. Het omgekeerde, een cultuur waarin de overeenstemming met de realiteit volledig voorop staat, is de uitzondering. Wij geloven dingen niet omdat ze zo zijn, maar omdat ze in onze groep gelden als waar. We geloven dingen simpelweg omdat ze ons verteld worden: zo en zo is het en omdat vervolgens kritiek op die groepsstandpunten niet echt welkom is.
Laat ik proberen een simpel voorbeeld te geven. Op pakjes sigaretten in Nederland staat soms de tekst: "Roken is dodelijk!" Die tekst is bedoeld als waarschuwing aan de roker. Maar nu iets anders. Wat vind je van die tekst? Kun je er mee instemmen?
Het interessante van die tekst is namelijk dat hij niet klopt. Roken is niet dodelijk. Misschien leef je gemiddeld een paar jaar korter als je veel rookt en dat blijft doen, maar van 1 of zelfs een heel pakje val je echt niet dood neer. Als je genoeg water drinkt in korte tijd, doe je dat wel. Water drinken kan dus echt dodelijk zijn. Toch zie je nooit bordjes bij kranen: "Water is dodelijk!"
Wat je dus bij die tekst "Roken is dodelijk!" ziet, is dat we gemakshalve die tekst accepteren. Het is niet zo, maar daar maken we ons liever niet onnodig druk over. De bedoeling is goed en je er druk over maken, levert niets op.
Een onzin-verhaal gelovenEen aardig onderzoek dat laat zien dat we informatie niet inhoudelijk beoordelen, maar puur op basis van gezag accepteren, stond kortgeleden beschreven in NRC Handelsblad (20/02/2009, p. 8, Jong kind 'onthoudt' ontvoering door ufo). Het onderzoek is gepubliceerd in Applied Cognitive Psychology van januari (
hier).
Aan het experiment namen 91 kinderen van 7 tot en met 12 jaar oud deel. De kinderen werden in 8 verschillende groepjes verdeeld zodat men 3 verschillende onafhankelijke variabelen kon testen. De eerste (pseudo-)onafhankelijke variabele was leeftijd. Er was een groep jonge kinderen (7-8) en een groep oudere kinderen (11-12). De tweede onafhankelijke variabele was het soort nepverhaal dat ze te horen kregen. De ene groep kreeg het verhaal dat ze bijna gestikt waren in een snoep op 4-jarige leeftijd. De andere groep dat ze ontvoerd waren door een ufo op 4-jarige leeftijd. Om het verhaal overtuigender te maken, kregen alle kinderen eerst een kort verhaaltje te horen over hun eerste schooldag, dat correct was en dat gebaseerd was op informatie van de ouders en de juf/meester uit die tijd.
Bijna de helft (21) van de 44 jonge kinderen (7-8 jaar) bleken bij het laatste gesprek die verzonnen verhalen te geloven. Bij de 47 oudere kinderen (11-12 jaar) was het iets minder erg, maar ook nu geloofde nog meer dan een kwart (12) van die kinderen bij het laatste gesprek de nepverhalen. Vaak wisten de kinderen bijzonderheden te vertellen over de meegemaakte gebeurtenissen die hun nooit verteld waren en die ze er dus zelf bij verzonnen hadden. De kinderen babbelden dapper met het voorgeschotelde verhaaltje mee. Ja, dat was er gebeurd. Ze wisten het heel zeker en ze konden zich zelfs nog de bijzonderheden herinneren.
Dit laat dus zien dat het vertellen van een heel simpel verhaaltje voldoende is om ongeveer de helft van de kinderen zo'n verhaaltje al te laten geloven. Wanneer een vader of moeder dat verhaaltje een groot aantal keren vertelt, is het effect natuurlijk nog veel drastischer.
Voor de jonge kinderen zit er ook geen verschil tussen het ufo-verhaal en het snoep-verhaal. Beiden nepverhalen worden tenslotte ongeveer even vaak geloofd: 10 tegen 11 gelovigen. De informatie uit de krant over hoe vaak zoiets voorkomt, maakt voor beide groepen ook geen verschil (17 versus 16 gelovigen).
Wat je hier dus ziet, is dat de inhoud, van het verhaal er niet toe doet. Het geeft niet hoe onwaarschijnlijk het verhaal is, men babbelt toch dapper mee als het maar door een 'deskundige' wordt verteld.
Hoe zat het ook al weer in het proces van Lucia de B.? Speelde ook daar niet een 'deskundige' een belangrijke, maar ook zeer omstreden rol?
Ook maakt het voor de kinderen niet uit, hoevaak iets voorkomt. Dit was de derde factor die men testte in dit onderzoek. Die extra informatie over hoevaak het beschreven voorval voorkomt, werd volledig genegeerd.
Dit lijkt wat vreemd, maar is het niet. Wanneer de kinderen puur rationeel zouden reageren, zouden ze denken: ''Dit is iets dat vrij vaak gebeurt. Het is het dus heel goed mogelijk dat dit mij ook overkomen is." Of: "Dit is iets dat heel zeldzaam is. Het is dus nogal onwaarschijnlijk dat dit toevallig mij is overkomen. Ik wil dus extra overtuigend bewijsmateriaal."
Maar zo'n ingewikkelde manier van redeneren volgen de kinderen helemaal niet. Iemand die hoger staat in de sociale hiërarchie heeft hun verteld, hoe het zit en zo is het dus.
Het gerechtshof in de zaak Lucia de B. liet zich op ongeveer dezelfde manier met een statistisch wanbetoog waar men het fijne niet van begreep, overtuigen dat het toch wel zo moest zijn.
Dat de oudere kinderen iets minder lichtgelovig zijn, lijkt ook verklaarbaar. Voor hen is de onderzoeker minder een absolute autoriteit. Zij hebben al een leeftijd bereikt dat ze soms moeten opkomen voor hun eigen belangen tegenover volwassenen. Verder moeten ze dat verhaal straks volhouden tegenover mogelijk sceptische vriendjes en ouders en zitten dan mogelijk met een stevig probleem.
Van mening veranderenStephan Sanders schrijft het volgende (NRC Handelsblad, Opinie & Debat, 27/12/2008, p2, De waarheid bestaat wel degelijk, alleen ik zag haar niet): "
Van mening veranderen, dat heb ik vaak gedaan, en het gebeurde altijd met tegenzin. Want je maakt je een mening eigen, er horen mensen bij die die mening met je delen, en dat zijn -- gek is dat -- altijd heel verstandige en slimme mensen, waardoor je nog meer het gevoel krijgt de beste aller meningen te pakken te hebben. Verander je van standpunt -- en dat gebeurt bijna nooit schoksgewijs, maar eerder langzaam, onderhuids, pas na verloop van tijd dringt het tot je door -- dan moet je niet alleen afscheid nemen van die mening, maar ook van de club van gelijkgestemden, die zo beschermend rond jou en die mening stonden."
Ontbrekende betekenisMaar volgens Sanders is het nog griezeliger om niet meer te begrijpen, wat ooit je eigen mening was. Zo vond hij in een tijdschrift uit 1982 het volgende citaat dat hij toen geschreven had: "
De doelstellingen van een amicale levenskunst zijn niet doelgericht anti-oedipaal, in de dialectische zin van het woord, veeleer vormen zijn praktijken, zijn esthetische stijlmiddelen, zijn amicale lijfsbetrekkingen, een bedreiging voor de klinische herkenning van homoseksualiteit; amicale levenskunst competeert dus met de klinische benadering om het gezag van mannenliefde." Het probleem met dat artikel is, schrijft hij, dat hij nu niet meer begrijpt wat er in betoogd wordt.
Zijn citaat klinkt diepzinnig, vaag en abstract. Op het moment dat groepsgenoten dat mooi vinden klinken en geen probleem hebben met die ontbrekende betekenis, past het sociaal gezien prima binnen zo'n babbelcultuur. Op het moment dat een aantal mensen gaat roepen: "Zeg, wat bedoel je daar eigenlijk precies mee?", doe je het daarna niet opnieuw. Kennelijk valt het dan niet goed. Maar in dat geval heb je dus ook geen echte babbelpraat-cultuur meer.
Normaal denkenJohan Schaberg schrijft in NRC Handelsblad van 31/1/2009 (p. 14, Het financiële goochelen, volgende ronde) over de kredietcrisis het volgende: "
Intussen komen de voorgestelde remedies telkens weer voort uit het normaal denken -- een normaal denken dat onder andere tot stand komt doordat een zelfde mening steeds binnen dezelfde groep wordt rondgepraat en zo tot orthordoxie wordt. Zo wisten we twee jaar geleden allemaal nog zeker dat we financieel risico hadden afgeschaft door het te bundelen, op te delen en opnieuw te verpakken. Presto, triple-A obligaties uit een hoge hoed waar we twijfelachtige hypotheken in gestopt hadden. Het was een mirakel maar iedereen kon het verklaren. Dat we nu zo zeker weten dat massale geldinjecties ons gaan redden, is precies hetzelfde geloof in wonderen. Ook dit kan iedereen weer uitleggen, en zo weten we met zijn allen zeker dat het waar is. Dat voorspelt onheil."
Niet en wel geloven in de evolutie-theorieEen ander voorbeeld. In NRC Handelsblad van gisteren (6/2/2009) lees ik op p. 3 (EO-coryfee struikelt over de schepping) dat ruim 60% van de EO-leden gelooft dat God de aarde in zes dagen heeft geschapen. Hoe kan dat in deze tijd waarin Darwin 200 jaar geleden geboren werd?
Daar zijn twee simpele mechanismen voor verantwoordelijk. 1. Het wordt die mensen verteld: de aarde is in 6 dagen geschapen; 2. In plaats van kritisch zulke uitspraken te onderzoeken en te toetsen, praat iedereen in dat EO-clubje mee en durft niemand stevige kritiek te leveren. Mogelijk komt daar nu tenslotte verandering in doordat Andries Knevel openlijk afstand van dat scheppingsverhaal heeft genomen. Maar ook dan is er dus weer een invloedrijk iemand die met een ander standpunt komt, waarna de rest geleidelijk ook overstag gaat.
Aan de andere kant kun je dit verhaal ook omdraaien. Waarom 'geloof' ik nu in de evolutietheorie en vroeger, net als EO-leden, niet? Geloven is wat een sterk woord, maar ik accepteer de evolutietheorie wel. Vermoedelijk dus niet omdat ik zo graag kritiek leverde op mensen die het scheppingsverhaal geloofden, maar omdat mij die evolutietheorie vele malen is verteld en omdat in mijn latere sociale groep kritiek op die evolutietheorie niet echt goed valt.
De babbelpraat-cultuur als normEen babbelpraat-cultuur is dus niet de uitzondering, maar de norm. Binnen iedere groep gaan mensen sociaal op elkaar reageren. Streven ze tenslotte naar overeenstemming en krijg je vroeg of laat dat men niet meer openlijk kritiek levert op uitspraken van belangrijke personen binnen die groep. Groepen neigen dus automatisch tot een tunnelvisie.
Is het mogelijk zo'n babbelpraat-cultuur tegen te gaan? Uit het succes van empirische wetenschap blijkt dat dat soms inderdaad kan. Wat is er voor nodig?
1. Een belangrijk uitgangspunt binnen de wetenschap is de empirische fundering. Hoe kun je dat zo zeker weten? Waar zijn de waarnemingen? Wanneer artsen in een ziekenhuis in reactie op ziektebeeld X behandeling Y voorschrijven, willen we simpele dingen weten. Hoevaak is behandeling Y succesvol en hoevaak behandeling Z? Je mag ook vragen of er dubbelblind gerandomiseerd onderzoek is, maar in feite vraag je dan hetzelfde.
2. Een tweede belangrijk uitgangspunt is twijfel. Descartes introduceerde het al. Neem nooit iets als volledig vaststaand aan. Blijf twijfelen. Check voortdurend alles. Als Monty en Boudica behoorlijk getwijfeld hadden aan de afloop, was het nooit misgegaan. Van iemand als Eisenhouwer is het bekend dat hij op D-day op was van de zenuwen. Uit de militaire geschiedenis blijkt dat succesvolle generaals vaak vreselijk bezorgd waren. Als ze zich maar niet vergisten? Als het allemaal maar lukte?
3. Op kritiek moet een duidelijke, positieve premie staan. Iemand die met terechte kritiek weet te komen, verdient daarvoor uitgebreide erkenning en waardering. Monty stuurde mensen die foute informatie leverden met ziekteverlof in plaats van hun opmerkingen te onderzoeken. Kritiek moet je koesteren. Zo probeerde Darwin vooral te noteren wat in strijd met de evolutietheorie leek.
4. Juist de tegenstanders en de mensen met kritiek moet uitgebreid de kans hebben hun kritiek te publiceren en voor het voetlicht te brengen.
5. Tegenstanders en mensen die kritiek leveren, moeten er zeker van zijn dat hun dat later niet wordt aangerekend.
Dit lijken simpele zaken, maar binnen een normale groep is dit allemaal lastig blijvend te realiseren. De natuurlijke neiging van een groep is daarom om vroeg of laat te vervallen in babbelpraat. Dat lijkt bijna een soort natuurwet.
Ik denk echter ook dat er een factor is, die groepen dwingt en beloont om dat niet te doen. Die factor is de harde realiteit. Je kunt nog zo overtuigend babbelen, als de olie op is, is ze op. Als de dijken doorbreken, dan breken ze door. Ook al heb je zorgvuldig alle berichten over achterstallig onderhoud van die dijken zorgvuldig niet-geplaatst zoals gebeurde met de watersnoodramp van 1953, uiteindelijk dwingen de harde en vervelende feiten ons om onze overtuigingen te herzien. Of zoals het spreekwoord zegt: de wal keert het schip. De harde realiteit rekent tenslotte genadeloos af met de babbelpraat, maar de schade die het dan vaak al heeft veroorzaakt, is enorm.
Een 'mooi' verhaal construeren"
Tijdens een zedenonderzoek in Noord-Brabant zijn grote fouten gemaakt. Er is ten onrechte gebruik gemaakt van een omstreden verhoortechniek die verdachten helpt 'verdrongen herinneringen' terug te vinden. Dit heeft geleid tot een 'valse bekentenis'. Dat blijkt uit een rapport van de Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ), die op verzoek van het Openbaar Ministerie twijfelachtige politieonderzoeken beoordeelt. Vijf wetenschappers en politiemensen komen tot de conclusie dat er geen aanwijzingen zijn dat aangiften tegen de verdachte op waarheid berusten" (Volkskrant, 17/02/2009, p. 3, Geen zedendelict maar tunnelvisie, Menno van Dongen).
Eerst praat de moeder op haar kinderen in. Daarna beschuldigen de kinderen de (gescheiden) vader van incest. De verklaringen van de kinderen zijn vaag, maar de politie 'lost dit op' door ze keuzes voor te leggen. Ze hoeven alleen maar het juiste scenario te kiezen. De vader ontkent aanvankelijk, maar kan niet tegen conflicten en stelt zich heel meegaand op. De politie stelt dat '
kinderen niet kunnen liegen'. De vader krijgt van de politie het dringende advies '
het muurtje in zijn hoofd af te breken'. Zijn twijfels en ontkenningen worden genegeerd.
Tot geluk van de vader gaan de kinderen daarna door met hun babbelpraat. De vader zou lid zijn van een netwerk dat kinderpornovideo's maakte en verspreidde. De kinderen legden verklaringen af bij de politie op basis van nachtmerries en plaatjes die in hun hoofd verschenen. Dat zijn lastige dingen voor de politie. Als je kinderporno gemaakt hebt, bewaar je die ook ergens en moet die ergens zijn. Helemaal als je lid bent van een netwerk, moet je daar via internet contact mee onderhouden hebben. Zaken die tegenwoordig eenvoudig te checken zijn. Nu werd het de officier van justitie te dol en werd het LEBZ ingeroepen om het eigen gezicht te redden.
Punten die in dit verhaal weer naar voren komen, zijn:
1. men construeert een 'mooi' verhaal;
2. kinderen en mensen zijn meegaand;
3. mensen en vermoedelijk ook kinderen, worden onder druk gezet;
4. men trekt zich niets aan van de feiten en de werkelijke omstandigheden;
5. tenslotte wordt er gehandeld op basis van het onjuiste verhaal (de vader zit zeven maanden in voorarrest en wordt aangeklaagd).
De 'verdachte' zegt dat hij onschuldig is. 'Ik wil excuses en ik hoop dat anderen niet hetzelfde overkomt. Mijn kinderen zie ik niet meer en we hebben veel schade opgelopen.'
Genen, cultuur en onderwijsMaar zijn hoop zal niet uitkomen. De neiging tot babbelpraat zit niet alleen in onze genen, maar is ook verankerd in onze moderne cultuur. In de vele jaren dat we onderwijs volgen leren we vooral dat de wereld zo in elkaar zit als anderen mensen, die meer weten en hoger in status zijn, zeggen dat hij in elkaar zit.
Kortom: babbelpraat maakt meer kapot, dan ons lief is. Zo was het in de tijd van Boudica al, zo was het in de Tweede Wereldoorlog en zo is het nog steeds.
De andere kant van het verhaal, is dat het ons vrij staat te prikken. Te prikken in krantenartikelen, maar ook in andere, mooie verhalen. We kunnen ons laten meeslepen door onze emoties zoals Boudica deed, maar we kunnen ook koel, nuchter en zakelijk blijven analyseren zoals Suetonius deed.
Mijn inschatting is dat bij die keuze de cultuur een belangrijke rol speelt. Boudica was succesvol in haar oproep tot verzet. Ze kon de emoties van grote groepen mensen bespelen. Suetonius kwam uit een militaire cultuur, waar zakelijk en effectief reageren voorop stond. Justitie wil graag scoren en heeft een cultuur waarin men het met de waarheid niet al te nauw neemt. Ook prikken moet je leren en dan helpt het als je in een omgeving zit die dat prikken waardeert.