Mannen zijn stoer, sterk, groot, machtig, belangrijk, kostwinners, sportief. Vrouwen zijn mooi, zacht, lief, sexy, leuk en ondergeschikt. Tenminste dat leerden we vroeger via de media of dachten we te leren. Het beeld dat de media van vrouwen geven, lijkt veranderd te zijn. We zien meer stoere vrouwen. Maar is het beeld dat de media van mannen geven ook veranderd? Worden mannen mooier, sexier, leuker en liever afgebeeld?
Lysan Pot koos deze vraag als uitgangspunt voor haar masterscriptie communicatie- en informatiewetenschappen (Rijksuniversiteit Groningen, juli 2006):
Oerman of metroseksueel.
Een onderzoek naar genderstereotypering in visualisaties binnen FHM en Men's Health. Persoonlijk vind ik de vraag van Pot interessant, omdat ik me vaak verbaas over al die grijze, conservatief en voorzichtig geklede, saai-uitziende muizen.
De precieze vraag die Pot probeert te beantwoorden (p. 6), is:
in hoeverre mannen in FHM en Men's Health nog stereotiep (traditioneel dus) worden afgebeeld? Of zijn deze afbeeldingen vrouwelijker geworden?Om dit te onderzoeken heeft ze 236 afbeeldingen geselecteerd uit 5 nummers van ieder blad. Ze heeft daarvoor alle advertenties en illustraties genomen waarop mannen op een gestileerde (vereenvoudigde en karakteristieke) wijze waren afgebeeld. Afbeeldingen van vrouwen vielen dus buiten de boot. Ook gewone foto's van mannen zijn niet in haar onderzoek betrokken zoals foto's van mannen op straat, snapshots e.d.. De foto's die ze wel selecteerde waren advertenties en redactionele reportages zoals modefoto's en verder 5 covers van Men's Health.
Wat haar onderzoek bijzonder maakt, is dat ze alle gebruikte foto's heeft bijgevoegd in verkleinde vorm en op CD-ROM's. De lezer is dus in beginsel in de gelegenheid haar analyses zelf opnieuw uit te voeren wat haar onderzoek in beginsel belangrijk beter herhaalbaar maakt. Daarnaast geeft ze voor iedere variabele die ze bij de beoordeling gebruikt heeft een zorgvuldige operationalisatie en een scoringstabel. Tenslotte geeft ze ook nog van iedere beoordeelde afbeelding in een bijlage de door haar toegekende beoordelingen/scores. Deze 3 maatregelen maken haar onderzoek in beginsel eenvoudig controleerbaar en repliceerbaar. Iets dat bij veel onderzoek in dit onderzoeksveld vaak te wensen overlaat.
Een groot probleem dat wel in dit onderzoek zit en dat in dit soort onderzoek vaker opduikt, is het ontbreken van een controlegroep. Op een of andere manier is er binnen het veld een soort traditie ontstaan van: een controlegroep, wat is dat? En ook nieuwe, jonge onderzoekers lijken zich dan gemakshalve maar in die achterhaalde routine te schikken.
Mogelijk hebben dit soort methodologische problemen ook iets te maken met het paradigma van waaruit men onderzoek doet. De traditionele benadering in dit veld is sterk gericht op het academisch acceptabele betoog. Wanneer de auteur maar bladzijden lang moeilijk formuleert onder het aanhalen van voldoende bronnen en vervolgens diepzinnige conclusies trekt, is het vaak voldoende. Het andere paradigma is belangrijk anders. Dat beschouwt die conclusie men trekt als een hypothese en wil die hypothese niet op voorhand geloven. Het is dan aan de auteur/onderzoeker om door middel van zijn onderzoek te laten zien dat die hypothese misschien toch waar zou kunnen zijn.
Dit verschil in paradigma verklaart mogelijk ook waarom het bij dit soort onderzoek heel gebruikelijk is dat de onderzoeker zelf alle belangrijke afbeeldingen scoort en vragen over de (interbeoordeelaar-)betrouwbaarheid systematisch negeert. In het kritische paradigma lijkt die zelfscoring en dat negeren van het betrouwbaarheidsprobleem vrijwel ondenkbaar.
In het onderzoek van Pot ontbreekt dus die o zo belangrijke controlegroep. Haar onderzoek heeft dus in beginsel maar 1 variabele (of groep variabelen), nl. of de afbeelding stereotiep is of niet. We kunnen daarom haar foto's niet goed vergelijken met hoe het vroeger was.
Vervolgens gaat Pot ook inderdaad zelf aan het beoordelen en schakelt daarbij geen andere beoordeelaars in. Of andere beoordeelaars tot soortgelijke resultaten zouden komen, weten we dus niet.
Onderzoekers die in het academisch-acceptabel-beweer paradigma zijn opgegroeid, denken vaak dat het met die interbeoordeelaars-betrouwbaarheid wel goed zal zitten. Als onderzoeker die opgegroeid is in het ik-geloof-niets-tenzij-je-het-kunt-aantonen paradigma ben ik op dat punt minder optimistisch. Wanneer wij bij onderzoek een gemiddelde interbeoordeelaars-correlatie vonden van .30 is dat al heel substantieel. Vaak liggen de gevonden correlaties nog drastisch lager. Het idee dat iemand ander dus wel tot ongeveer dezelfde uitkomsten zal komen, zit er vaak naast. Beoordeelaars blijken, mits ze onafhankelijk van elkaar werken, vaak tot (volstrekt) verschillende oordelen te komen.
De hypothese die Pot na de vraagstelling ten tonele voert (p. 7), verdient wel vermelding, maar geen navolging:
De mannelijke codes zijn niet langer alleen gebaseerd op het bestaande stereotype manbeeld. De mannelijke norm verkeert in een crisis en het stereotype beeld is aan het verschuiven. Enerzijds wordt er in visualisaties in magazines nog steeds gebruik gemaakt van stereotyperingen, anderzijds is er een verandering van weergave te verwachten.
Dit is fraai proza, maar wat hier nu precies bedoeld wordt c.q. hoe dit getoetst moet worden, is nogal onduidelijk. Ze bedoelt vermoedelijk dat ze nog wel stereotiepe afbeeldingen van mannen verwacht te vinden, maar daarnaast ook niet-stereotiepe.
Na al die kritische, methodologische bezwaren moet ik ook een aantal positieve opmerkingen maken of herhalen. Allereerst heeft ze een behoorlijk aantal foto's in haar onderzoek betrokken en heeft ze ook aangegeven hoe ze die geselecteerd heeft en heeft ze verder ook de moeite genomen die foto's verkleind bij te voegen. Een volgend positief punt is dat ze de variabelen die ze voor de beoordeling gebruikt, zorgvuldig omschrijft op een operationele manier. In beginsel is het goed mogelijk met de door haar gegeven omschrijvingen het onderzoek te repliceren. Ook kwantificeert ze haar beoordelingen zorgvuldig. Tenslotte heeft ze ook nog eens in een bijlage haar beoordelingen per afbeelding bijgevoegd. In verhouding tot ander onderzoek op dit gebied dat ik doorgenomen heb, vind ik dat belangrijke pluspunten.
Is het nu mogelijk op basis van deze beoordelingen terwijl een controlegroep dus ontbreekt, toch nog iets te zeggen dat enigszins gefundeerd is?
Pot gebruikt een aantal beoordelingsvariabelen:
- relative size (alleen als er ook vrouwen op de afbeelding staan);
- feminine touch;
- situationele context (situatie);
- houding/activiteit;
- blik;
- involvement (betrokkenheid op en bij de situatie);
- function ranking/rol (de functie die men uitoefent);
- thema.
Ik heb de Engelse termen laten staan. De beoordelingsvariabelen zijn aan de literatuur en aan eerder onderzoek ontleend en werden meestal vooral gebruikt om afbeeldingen van vrouwen te analyseren.
Ik zal proberen de verschillende beoordelingsvariabelen kort toe te lichten. Veel van deze begrippen gaan terug op een publicatie van Goffman uit 1979.
Relative size. Hoe groot de man in verhouding tot de vrouw wordt afgebeeld, zegt iets over het statusverschil tussen de seksen. Traditioneel worden mannen groot en vrouwen klein afgebeeld. Een in verhouding klein afgebeelde man duidt dus op een lagere status en dus op een meer vrouwelijke manier van afbeelden.
Feminine touch. Vrouwen kunnen heel subtiel iets aanraken. Afbeeldingen die zoiets tonen, laten dus een vrouwelijke manier van afbeelden zien. Mannen worden juist geacht stevig te pakken of te grijpen.
Situationele context/situatie. Een vrouw wordt traditioneel eerder in de keuken, woonkamer of slaapkamer afgebeeld. Een man eerder buiten of aan het werk.
Houding/activiteit. Vrouwen worden vaker liggend of geknield afgebeeld en stralen daardoor een lagere status uit. Mannen worden (volgens de theorie) vaker rechtopstaand afgebeeld en stralen daardoor meer status uit. Ook iemand die rent, wordt meestal als actiever gezien en straalt daardoor meer status uit. Mannen zouden dus traditioneel vaker rennend worden afgebeeld dan vrouwen.
Blik. Vrouwen worden vaker afgebeeld terwijl ze wegkijken of de ogen gesloten hebben of naar beneden kijken.
Involvement. Vrouwen worden vaak afgebeeld volgens de theorie als mentaal afwezig. Ze nemen als het ware niet actief deel aan de situatie. Mannen zouden traditioneel juist als actief worden afgebeeld.
Function ranking/rol. Door de functie die men kennelijk op de afbeelding uitoefent, wordt iets verteld over de status. Een man zal b.v. eerder als piloot of als gezagvoerder worden afgebeeld. Een vrouw eerder als kinderoppas.
Thema. Deze beoordelings-variabele kon de waarden hebben: schoonheid, erotiek, neutraal, individualisme, prestatie/sport en is gecodeerd respectievelijk als -2, -1, 0, 1, 2. Hierbij worden schoonheid en erotiek vooral gezien als vrouwelijk en laag in status.
De coderingen van de overige variabelen hierboven (dus: thema uitgezonderd) liep van
- naar +. Hierbij was -2 b.v. de meest 'vrouwelijke' categorie en +2 de meest 'mannelijke'. Bij 0 was de foto op de desbetreffende variabele altijd neutraal.
Hoe lastig de beoordeling van een afbeelding kan zijn, zien we op p. 18. Hier zien we een zwart/wit foto van een knappe blondine met een grote glimlach en een stukje blote schouder. In de linkerbovenhoek van de foto zien we nog een stukje van een man die zijn neus tegen de zijkant van het hoofd van de vrouw aandrukt en naar beneden kijkt. De afbeelding is bedoeld als illustratie bij 'licensed withdrawal/involvement' en laat volgens het onderschrift een foto zien van een vrouw die dromerig wegkijkt.
In mijn interpretatie van die foto zie ik echter een knappe vrouw die duidelijk de situatie volledig beheerst en dat ook weet, terwijl de man als een soort domme hond aan haar snuffelt.
Laat ik nu kort proberen weer te geven wat de belangrijkste uitkomsten waren.
- relative size: gem=0.24 (n=50 afbeeldingen met man en vrouw)
- feminine touch: gem=0.03 (n=287 afgebeelde mannen)
- situationele context (situatie): gem=0.17 (n=236 afbeeldingen)
- houding/activiteit: gem=-.16 (287 afgebeelde mannen)
- blik: gem=.31 (287 afgebeelde mannen)
- involvement: gem=0.24 (287 afgebeelde mannen)
- rol: gem=0.08 (287 afgebeelde mannen)
In doorsnee komen alle gemiddelden rond de 0 uit. Geen enkele variabele lijkt dus gemiddeld genomen veel te doen.
Ik vermeld hier die gemiddelden wel, maar in feite heb ik die zelf moeten uitrekenen aan de hand van de afgedrukte tabellen omdat de verslaggeving op dit punt nog al afwijkt van het gebruikelijke.
Op basis van de theorie (van vooral Goffman) zou je verwachten dat afbeeldingen van mannen op deze variabelen vrijwel voortdurend positief zouden moeten scoren. Het gevolg zou dus moeten zijn dat negatieve scores vrijwel niet zouden voorkomen en dat het gemiddelde behoorlijk positief zou moeten uitvallen. Deze veronderstelling wordt door de gegevens volstrekt niet bevestigd. De criteria uit de theorie gaan dus voor deze mannenfoto's volstrekt niet op. Anders geformuleerd: de theorie klopt op dit punt niet (meer).
Je kunt je ook afvragen of er bij sommige beoordelings-variabelen sprake is van stereotiep afbeelden. Dus dat alle mannen op dezelfde traditionele manier worden afgebeeld. Ook dit blijkt in het algemeen niet zo te zijn. De beoordelings-variabelen hebben een behoorlijke spreiding: alle categorieën/scores komen dus meestal voor. Het is dus niet zo dat mannen voortdurend op dezelfde manier worden afgebeeld, afgaande op deze uitkomsten.
Het werken met gemiddelden is bij dit soort variabelen waarbij de codes in feite vaak voor een bepaalde categorie staan, misschien wat erg optimistisch. Je doet alsof het interval-variabelen zijn en dat is wat aanvechtbaar (hoewel er meestal wel een duidelijk rangordening in de scores zit). Ik heb daarom ook een grovere indeling gemaakt waarbij steeds slechts 3 opties waren: in beginsel 'vrouwelijk', neutraal, in beginsel 'mannelijk'. De verschillende 'vrouwelijke' en 'mannelijke' manieren van afbeelden zijn dan dus samengenomen. Ik kwam dan tot de volgende uitkomsten.
Relative size. 50 afbeeldingen met zowel man(nen) als vrouw(en). Bij 19 is de man als groter of belangrijker afgebeeld en bij 9 de vrouw. In 22 afbeeldingen is de beoordeling: neutraal. Dit zijn foto's van mannen in een mannenblad. Mannen zijn fysiek vaak groter dan vrouwen. De stelling van de relative size gaat dus veel vaker niet op (31x), dan wel op (19x). Verder komen er ook een behoorlijk aantal afbeeldingen voor waar de stelling precies omgekeerd opgaat (9x): de vrouw is groter en de man kleiner afgebeeld.
Feminine touch. In totaal 287 mannen. Bij 72 is sprake van een mannelijke manier van grijpen, vastpakken. Bij 63 is sprake van vrouwelijk net aanraken. De stelling van de feminine touch gaat dus overwegend niet op bij deze mannenafbeeldingen. Bij de overige afbeeldingen is er niet sprake van grijpen of aanraken.
Situational context/situatie. In totaal 236 afbeeldingen. De situatie is 24x beoordeeld als vrouwelijk en 65 keer als mannelijk. Mannelijke situaties komen hier dus inderdaad meer voor, maar mogelijk is dat bij vrouwen ook wel het geval. Interessant lijkt dat in de gevallen waarin de situatie duidbaar is, de man 24x in een typisch vrouwelijke omgeving wordt afgebeeld. Ook de stelling van de situational context gaat dus bij dit beeldmateriaal niet altijd op.
Houding/activiteit. In totaal 287 mannen. De man is in 59 gevallen afgebeeld in een mannelijke houding en in 87 gevallen in een vrouwelijke houding. In de overige gevallen is de houding neutraal. De stelling van de houding/activiteit wordt dus op dit beeldmateriaal niet bevestigd.
Blik. In totaal 287 mannen. Hiervan kijken 39 (14%) op een feminiene manier en 151 (53%) kijken op een 'mannelijke' manier. Mogelijk kijken vrouwen ook vaak op een mannelijke manier in de lens. Maar in ieder geval zijn er 14% mannen waarvan de blik als typisch 'vrouwelijk' wordt beoordeeld.
Involvement. In totaal 287 mannen. Hiervan zijn er 34 (12%) beoordeeld als 'vrouwelijk' en 108 (38%) als mannelijk. De meeste mannen werden op dit punt als neutraal beoordeeld.
Rol. Van de 287 mannen wordt de rol door Pot in 119 gevallen beoordeeld als 'vrouwelijk' en in 102 gevallen als 'mannelijk'. Van een typische mannenrol of vrouwenrol is volgens Pot in dit beeldmateriaal dus geen sprake meer.
Thema. Van de 235 afbeeldingen worden er 87 beoordeeld als hebbend een feminien thema. 91 worden beoordeeld als hebbend een mannelijk thema. Erg veel mannenfoto's dus met volgens Pot het 'verkeerde' thema.
Het idee van Goffman indertijd was vooral dat vrouwen in de media op een bepaalde manier worden afgebeeld waaruit in feite hun ondergeschikte status (in verhouding tot de man) zou blijken. Latere onderzoekers hebben daar soms nog enkele manieren/variabelen aan toegevoegd.
Wanneer we nu die criteria van Goffman en latere onderzoekers toepassen op afbeeldingen van mannen, zouden we dus verwachten dat mannen op deze criteria als het ware duidelijk positief scoren. En eigenlijk voldoen alle hier onderzochte criteria (beoordelingsvariabelen) op dit punt niet.
Bij een enkel criterium scoren mannen helemaal verkeerd, namelijk houding/activiteit. Veel meer dan de helft van de mannen wordt in een 'vrouwelijke' houding afgebeeld.
Bij andere criteria scoren mannen ongeveer net zo vaak verkeerd als goed: feminine touch, rol en thema.
Tenslotte zijn er een hele reeks criteria waarop mannen wel vaker goed scoren dan verkeerd, maar waarin verhoudingsgewijs toch nog wel erg veel 'foute' scores voorkomen: relative size, situational context, blik, involvement.
Afgaande dus op de geselecteerde afbeeldingen en op de beoordelingen van Pot zijn of de plaatjes niet meer aangepast aan de theorie of is de theorie niet meer aangepast aan de plaatjes. Of dat komt doordat er veranderingen zijn opgetreden in hoe we mannen afbeelden valt op grond van dit onderzoek helaas niet vast te stellen. Maar dat de huidige mannenplaatjes niet langer goed voldoen aan wat de theorie 'voorschrijft' lijkt vrij duidelijk.
Ondanks de nodige methodologische problemen dus al met al toch een interessant resultaat, lijkt mij.