woensdag, juni 21, 2006


Is het iedereen duidelijk of een zinnetje grammaticaal correct is of niet?


Een centraal uitgangspunt in veel taalkunde is dat 'native speakers' (moedertaalsprekers) gewoon weten of een zin grammaticaal correct is of niet. Ook al heb je die zin nog nooit eerder gezien of gehoord, toch kun je onmiddellijk aangeven of het wel of niet een correcte zin is. Kennelijk is het dus zo dat mensen die de desbetreffende taal beheersen, een soort regelsysteem in hun hoofd hebben op basis waarvan ze weten dat een zin wel of niet correct is.

De zin 'De koningin verheugde zich op de voordracht van gedichten door de kinderen,' beoordelen we op deze manier als correct. De zin 'De koningin zich op de voordracht van gedichten door de kinderen verheugde,' beoordelen we als niet-correct.

Maar klopt dit uitgangspunt wel? Zijn 'native speakers' het op dit punt wel altijd met elkaar eens? Taalkundigen gaan hier wel voortdurend vanuit, maar er lijkt weinig onderzoek te bestaan dat hier daadwerkelijk op ingaat.

Frins (2005) vond in een onderzoek naar het Limburgs (Karolingisch-Fränkisch) vrij lage gemiddelde correlaties tussen de verschillende beoordeelaars van een reeks zinnetjes. Hij gebruikte 144 zinnetjes en legde deze voor aan Duitsers en Nederlanders in het voormalige hertogdom Limburg. De gemiddelde onderlinge correlaties die hij vond, lagen gemiddeld tussen 0.27 en 0.31 dit afhankelijk van de groep beoordeelaars. Zijn doel was echter aan te tonen dat er geen verschil zat in de beheersing van het Limburgs tussen Duitsers en Nederlanders, wat hij ook realiseerde. De relatief lage gevonden correlaties waren in feite een bijzaak en het zou kunnen zijn dat deze uitkomsten vooral het Limburgs golden.

Voor de bachelorscriptie van Grietjse Sijbrandij werd dit echter de hoofdvraag. Zij gebruikte voor haar onderzoek 2 groepen zinnetjes. Een groep van 50 Nederlandstalige en een groep van 50 Friestalige zinnen. Iedere groep bevatte 25 correcte zinnen en 25 niet-correcte zinnen, d.w.z. zinnen waar de volgorde van de woorden in de zin niet klopte. Als respondenten gebruikte ze 35 Nederlanders (die van huis uit Nederlands spraken) en 35 Friezen (die van huis uit Fries spraken).

De uitkomsten van haar onderzoek laten zich eenvoudig samenvatten (ik wijk daarbij wat af van de data-analyse in haar scriptie) via de gemiddelde onderlinge beoordeelaarscorrelatie (1). Om beter interpreteerbaar te zijn, kan die gemiddelde onderlinge correlatie omgezet worden naar het percentage verklaarde variantie. Ik geef eerst de correlatie en daarna het percentage verklaarde variantie hieronder.

-------------------------------------------------------
Nederlanders met Nederlandstalige zinnen: 0.89 en 79%
Nederlanders met Friestalige zinnen: 0.40 en 16%
Friezen met Friestalige zinnen: 0.68 en 46%
Friezen met Nederlandstalige zinnen: 0.71 en 50%
-------------------------------------------------------

1. De Nederlanders zijn het over de Nederlandse zinnen behoorlijk eens. Een gemiddelde onderlinge beoordeelaarscorrelatie van 0.89 is heel hoog. Ze zijn het voor bijna 80% eens.

2. De Nederlanders zijn het over de Friese zinnen veel minder eens. Het percentage verklaarde variantie is gemiddeld maar 16%. Dit is ook begrijpelijk, omdat Nederlanders niet goed Fries spreken en de taal niet goed beheersen.

3. De Friezen zijn het over de Friestalige zinnen wel behoorlijk maar niet perfect eens. Het percentage verklaarde variantie is gemiddeld 46%.

4. De Friezen zijn het over de Nederlandstalige zinnen ook behoorlijk eens. Het percentage verklaarde variantie is gemiddeld 50%. Dat is niet zo vreemd, omdat alle Friezen behoorlijk Nederlands kunnen.

Wat in deze 4 uitkomsten opvalt, is dat de Friezen het over de Friestalige zinnetjes eigenlijk maar matig eens zijn. De Nederlanders scoren in het overeenkomstige geval 79%, de Friezen slechts 46%. Hoe kan dit?

De verklaring is kennelijk dat Nederlanders door hun scholing en cultuur heel goed getraind worden in wat wel en wat niet acceptabel Nederlands is. Voor het Fries is die scholing en de cultuur veel minder restrictief. Het gevolg daarvan is dat de overeenstemming belangrijk lager is.

Wat kunnen we nu zeggen over de hoofdvraag?

Voor een officiële taal als het Nederlands die op school geleerd wordt, bestaat er tussen de 'native speakers' geen perfecte, maar wel een vrij hoge overeenstemming met een gemiddelde onderlinge correlatie tussen 2 beoordeelaars van bijna 0.90.

Voor een niet-officiële taal als het Fries die niet of amper op school geleerd wordt en die minder nadrukkelijk gebruikt wordt voor boeken, briefen e.d., ligt de overeenstemming voor het wel of niet grammaticaal zijn van een zin, veel lager. De gemiddelde onderlinge correlatie tussen 2 beoordeelaars ligt dan zelfs onder de 0.70.

Kennelijk is het dus bij een gewone, niet-officiële taal helemaal niet iedereen automatisch duidelijk wat wel en wat niet grammaticaal correct is. Dit centrale uitgangspunt van veel taalkundige theorie is dus mogelijk niet automatisch juist.


-------
(1)Voor het bereken van correlaties tussen beoordeelaars dienen de zinnen in SPSS de cases te zijn. Iedere beoordeelaar heeft dus een kolom/variabele.


Bronnen:
- Jean Frins. Syntaktische Besonderheiten im Aachener Drei-Länder-Eck. Rijksuniversiteit Groningen, mei 2005.
- Grietsje Sijbrandij. Taalvermogen: Alles of niets? Ba-scriptie. Juni 2006. Communicatie- en Informatiewetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen.