zaterdag, maart 14, 2009



'Queer' -theorie en de twee culturen


Wat is de invloed van de media op onze opvattingen over mannen en vrouwen? Op film en televisie zie je voortdurend mannen en vrouwen in bepaalde geïdealiseerde en stereotiepe rollen; wat voor invloed heeft dat uiteindelijk op de opvattingen van de kijkers?

Deze vraag (ongeveer) probeert David Gauntlett te beantwoorden in zijn boek Media, Gender and Identity (2nd Edition) (New York: Routledge, 2008). Gauntlett is professor van Media en Communicatie aan de Universiteit van Westminster, Londen. Dat zou eigenlijk niet relevant moeten zijn, maar is het in dit geval wel.

Het boek is 289 bladzijden dik, zonder lijsten e.d. De literatuurlijst telt 17 bladzijden.

Laat ik beginnen met het positieve. Gauntlett schrijft helder en toegankelijk. Het boek valt redelijk vlot door te lezen.

Nu het slechte nieuws. Weten we na lezing iets definitiefs over de invloed van de media op hoe wij de mannen- en vrouwenrol zien? Nee, niet echt. Er valt heel veel over te vertellen en dat doet Gauntlett ook graag en royaal, maar op een of andere manier komen we nooit echt een stap verder.

Natuurlijk is het ook een lastig probleem. Kies dan een ander, zou ik denken. Of definieer je probleem scherper. Maar nee, bladzijden lang krijgen we interessante bespiegelingen over de invloed van de media. Maar ook voortdurend bespiegelingen die nooit tot een harde conclusie leiden.

Psychologen proberen ook de effecten van bijvoorbeeld televisie op de gewelddadigheid van kinderen in kaart te brengen. Natuurlijk ook geen gemakkelijke taak, maar Gauntlett kan al bij voorbaat uitleggen waarom al die inspanningen helemaal verkeerd zijn. Je zou dan denken dat hij 1 of 2 overtuigende argumenten zou hebben, maar nee, hij heeft er 10. Niet één van die tien vind ik echt overtuigend.

Bovendien, als je die aanpak verkeerd vindt, doe het dan zelf beter. Laat dan zien dat jij iets kunt, want zij niet kunnen. Maar als je een heel boek nodig hebt, waarna de lezer tenslotte concludeert dat je geen solide conclusies levert, faal je mijns inziens volledig in dat opzicht.

Sommige van die bezwaren van Gauntlett zijn ook heel merkwaardig. "The effects model makes no attempt to understand meanings of media." Nee, waarom zou dat moeten? Het effect van een pil bestudeer je ook zonder dat je de werking van pil probeert te begrijpen. Natuurlijk proberen onderzoekers ook de werking van een pil te begrijpen, maar het onderzoek naar het effect van zo'n pil staat daar verder los van. Dat is geen beperking, maar juist de kracht van dat type onderzoek. We veronderstellen niets over de werking van de pil en kunnen toch het effect aantonen.

Gauntlett is heel erg betrokken op wat de tv aanbiedt, wat afzonderlijke films inhouden. Het lastige daarbij is dat zo lang je alleen kijkt naar de aanbod-kant, je nooit goed uitsluitsel krijgt over de effecten. Dat is dus ook precies wat er gebeurt.

Gauntlett schrijft veel over de aanbod-kant, maar heeft niet of amper gegevens over de effect-kant.

Die aanbod-kant is gigantisch en verandert ook in de tijd. Om die aanbod-kant dus goed te beschrijven, is geen kleinigheid. Dat lukt Gauntlett dan ook helemaal niet. Het aanbod is zo overweldigend, dat het beperkt blijft tot wat hap-en-snap werk.

Een ander punt dat me opvalt, is de bewondering voor de grote mensen op dit gebied. Als student natuurkunde zul je moeten leren werken met de gravitatietheorie van Newton. Maar dat dat van Newton komt, is eigenlijk bijzaak. Hier is het precies omgekeerd.

Een heel hoofdstuk wordt gewijd aan Anthony Giddens. Maar dat de man nu echt een concrete bijdrage heeft geleverd die hout snijdt, wordt nergens duidelijk. De samenvatting van het hoofdstuk over Giddens heeft als eerste zin: "In this chapter we saw that with the decline of traditions, identities in general -- including gender and sexual identities -- have become more diverse and malleable."

Daarna een heel hoofdstuk over Michel Foucault waarvoor hetzelfde geldt.

Het meest intrigerende hoofdstuk voor mij was getiteld: 'Queer theory and fluid identities'. In dit hoofdstuk wordt vooral ingegaan op de standpunten en het werk van Judith Butler. Ik zal proberen hier wat dieper op in te gaan.

Een eerste probleem dat dan opduikt, is dat het eigenlijk nogal onduidelijk is wat Butler nu precies beweerd heeft.

Stel je voor dat we onder natuurkundigen een discussie zouden krijgen in de trant van: "Volgens Newton neemt de onderlinge aantrekkingskracht af met het kwadraat van de afstand, hoewel hij soms ook weer beweert dat dit afneemt met de derde macht." Dat valt toch niet voor te stellen? Om te beginnen zou dit de hele theorie van Newton bij voorbaat verdacht hebben gemaakt. Wat was het nu? Had die man er nog niet goed over nagedacht?

Maar stel dat Newton op dit punt echt onduidelijk was geweest. Geen groot probleem. Via wat controle-berekeningen, eventueel via een paar experimenten, weten we binnen de kortste keren wat het moet zijn.

Niet zo bij Butler. Gauntlett heeft een paragraaf "Did Butler really say that?" In die paragraaf gaat hij open op dit probleem in. Wat heeft ze nu precies beweerd?

In feite blijft dat onduidelijk. Wat de ene 'deskundige' beweert dat ze dit bedoeld heeft te zeggen, de andere 'deskundige' heeft weer een nogal andere interpretatie. Tot overmaat van ramp blijkt Butler dan ondertussen haar standpunten ook nog weer eens aangegpast en gewijzigd te hebben.

Het neemt allemaal in mijn ogen de vorm van een soort bijbelverklaring aan. God heeft via de Bijbel tot ons gesproken, en vervolgens kwam er vreselijke ruzie over wat hij nu precies bedoeld had te zeggen.

Ik ben dan geneigd te denken: "Als God echt zo almachtig is, is hij dan niet in staat een beetje duidelijk te formuleren?" Newton had er geen probleem mee, Einstein lukte het, waarom lukt het God en Butler niet?

In de natuurkunde geldt (in beginsel) dat je iets beweert en dat dat vervolgens getoetst kan worden. Wanneer Einstein dus een voorspelling doet over licht dat wordt afgebogen in een zwaartekrachtveld, is dat een gevaarlijke uitspraak. Het kan immers gemakkelijk blijken dat hij het bij het verkeerde eind heeft. Einstein weet dat en die wetenschap maakt je bescheiden, voorzichtig en angstig. "Zit ik wel goed met wat ik zeg?"

Die sociale controle kun je ontlopen door onbegrijpelijk te gaan formuleren. Dat is dus ook precies wat Butler doet. Verder wordt in de sociale groep waarvoor ze schrijft onbegrijpelijke beweringen voor heel diepzinnig en intelligent versleten. Dat is dus een tweede reden om zo te formuleren. Allan Sokal toonde dat al eens aan.

De theorie van Butler heeft dus niet de bedoeling toetsbaar te zijn of juist te zijn. Dat hele idee uit de natuurkunde leeft voor Butler niet. Haar theorie is meer een ingewikkeld vertoog waarin mensen tenslotte terug kunnen vinden, wat ze graag willen geloven. Mijn vergelijking met God en de Bijbel was dus niet helemaal toevallig.

Einstein probeert God te begrijpen. Hoe heeft die de schepping in elkaar gezet? Butler heeft daar helemaal geen boodschap aan. Butler vertelt de gelovigen hoe ze de wereld moeten zien alsof ze net als een dominee een hotline heeft met daarboven.

Ik ga nu Butler proberen samen te vatten, maar eigenlijk kan dat niet, omdat je ook de Nachtwacht niet kunt samenvatten. Het werk van Butler is net als het werk van Rembrandt een poging een sociaal effect te sorteren bij haar relevante groep en in die poging is ze ook heel goed geslaagd. Die samenvatting sorteert dat effect natuurlijk niet. Newton kun je samenvatten, Butler niet.

Drie begrippen spelen een belangrijke rol: de sekse (man of vrouw), de gender (mannelijk of vrouwelijk) en de (seksuele) identiteit (homo/hetero). Het basisidee bij Butler is dan dat deze drie los van elkaar staan en naar willekeur kunnen worden ingevuld. Je kunt door op een bepaalde manier op te treden zelf je identiteit vormgeven. Het onderscheid mannelijk-vrouwelijk is een sociale constructie. Ook het onderscheid man-vrouw is een sociale constructie. We moeten de traditionele opvattingen van mannelijk en vrouwelijk en van seksualiteit uitdagen door 'gender trouble' te veroorzaken.

Na het uitpakken van het hele, moeilijke verhaal blijft er dus eigenlijk maar heel weinig over. Gender en de seksuele voorkeur zouden niet bepaald worden door de biologische sekse, die er eigenlijk ook helemaal niet is.

Voor seksuele voorkeur weten we ondertussen natuurlijk wel dat die niet volledig gedicteerd wordt door de biologische sekse. Aan de andere kant is het omgekeerde ook weer niet waar. De meeste mannen vallen op vrouwen en de meeste vrouwen hebben toch een voorkeur voor een man.

Maar wat moet je je precies voorstellen bij 'gender' die je zelf zou kunnen invullen? Een vrouw die zich mannelijk gedraagt? Een man die zich vrouwelijk gedraagt?

Gauntlett merkt daarover op: "An obvious criticism of Butler is that se doesn't really spell out how people should resist genders, or cause 'gender trouble', beyond the broad assertions quoted above." En uit het lijstje dat hij daarna geeft, blijkt dat hij niet de enige is met deze klacht (p. 154).

Ik denk dat je 'queer theory' meer moet zien als een politiek pamflet. Als Bush oproept tot een strijd tegen terreur dan worden dat ook hele betogen vol vage begrippen. In het geval van Butler is het vooral die pompeuse verpakking die aan de ene kant bewondering oproept, maar bij een andere groep als een duidelijk bewijs van niet helder denken wordt gezien.

Wie de moeite neemt, om de lezer-reviews op amazon.com door te lezen bij het boek Gender Trouble van Butler zal zien dat er inderdaad twee totaal verschillende soorten reacties worden gegeven.

In de ene opvatting is het een fantastisch boek. In de andere opvatting is het een ingewikkeld betoog dat eigenlijk niets te vertellen heeft. Twee totaal verschillende culturen. Butler en haar bewonderaars zitten in de ene, natuurkundigen als Sokal in de andere.

Terug naar de boodschap? Moeten vrouwen zich altijd vrouwelijk gedragen? Moeten mannen zich altijd mannelijk gedragen? Natuurlijk niet. Maar als je het zo formuleert, ben je in drie zinnetjes klaar en vindt niemand het bijzonder.


zondag, maart 08, 2009



Kranten-babbelpraat en postmodernisme


Laatst aangepast 10/3/2008 - 21.22 uur




Voorbeelden van kranten-babbelpraat. De verschuiving van de groepsnorm bij de redactie Wetenschap. De relatie tussen babbelpraat-cultuur en postmodernisme.



Vijf top-economen

In mijn vorige notitie op deze blog ging ik in op een stuk in NRC Handelsblad van 'vijf top-economen'. Ik vond dat stuk twijfelachtig en onzinnig. Typisch een voorbeeld van een onkritische krantenredactie die zo'n stuk zonder enig commentaar en met veel poeha plaatst. Kwalijk ook, omdat veel krantenlezers net als ik geen econoom zijn en dan ben je als niet-deskundige snel geneigd te denken dat het allemaal wel zal kloppen. Het resultaat is daarmee dat men twijfelachtige informatie groot opgemaakt en behoorlijk autoritair gebracht, plaatst.

Inmiddels is mijn negatieve evaluatie van dit stuk bevestigd door iemand die wel econoom is. In de rubriek Brieven van NRC Handelsblad (7 maart 2009, Opinie & Debat p. 9) is onder het kopje Vijf economen schreven een pijnlijk slecht stuk een ingezonden brief van Dr. Ton van Haperen afgedrukt, oud-hoofddocent economische politiek van de Erasmus Universiteit Rotterdam. "Ondemocratisch, pijnlijk onjuist, pijnlijk contraproductief en pijnlijk nietszeggend," zo karakteriseert hij het stuk in zijn eerste zin. Ieder van die termen onderbouwt hij daarna in zijn brief. Over de kredietcrisis die aanleiding was voor het stuk van de 5 'topeconomen' merkt hij op: "Geen enkele econoom heeft die ontwikkeling voorspeld. Dan past geen bescheidenheid, dan past absolute stilte."De op een na laatste zin luidt: "Je zou je bijna schamen econoom te zijn."

Maar het punt is natuurlijk niet of je wel of niet econoom bent, het punt is niet of je wel of niet economie gestudeerd hebt, het punt is dat je geen onzin moet opschrijven en dat je vervolgens als redactie die onzin niet juichend en jubelend zonder commentaar moet publiceren.

Je zou kunnen zeggen dat de redactie van NRC Handelsblad met het publiceren van die ingezonden brief op dit punt iets recht heeft gezet. Voor mijn idee is dat nogal optimistisch. Die ingezonden brief staat er ongeveer een week later in. Die wordt niet op de voorpagina aangekondigd als groot nieuws. En de vijf 'top-economen' krijgen royaal de ruimte en ronkende aanbevelingen, terwijl het tegengeluid dan maar van een enkele 'toevallige' econoom komt en veel kleiner wordt gebracht.


Evidence based onderwijs

In de wetenschapsbijlage van vorige week stond een artikel over hersenonderzoeker Jolles die zich opwerpt als verdediger van 'evidence based' onderwijs. (Men bedoelt op feitenmateriaal gebaseerde onderwijsmethoden.) (Bewijs voor onderwijs, Japke-d. Bouma, NRC Handelsblad, 28/02/2009, Wetenschap p. 9). Nu ben ik een groot voorstander van 'evidence based' zowel in de geneeskunde als in de onderwijskunde als elders, maar dit artikel was niet erg overtuigend en eigenlijk, in mijn ogen, meer anti-reclame.

Wat me opviel aan dat artikel was dat Jolles misschien wel iets weet van hersenen, maar op onderwijskundig gebied niet altijd even goed op de hoogte is. Ook niet helemaal verwonderlijk, want dat is zijn vakgebied niet. Vervolgens praat de man over 'evidence based' onderzoek op een manier dat je als normaal mens denkt dat het een forse hoeveelheid gebakken lucht is. Het ergste van alles is echter nog dat men het plaatst in de afdeling Wetenschap terwijl er in het hele artikel geen enkel wetenschappelijk resultaat viel te ontdekken. Jolles heeft geen research op dit gebied, hij heeft geen ontdekkingen op dit gebied en hij weet niet eens wat er op dit gebied allemaal gedaan is en bekend is. Ondertussen wel twee bladzijden (van het nieuwe, kleinere formaat) ronkend proza.

Waarom niet even een paar mensen op dit gebied gevraagd wat ze hier nu van vonden? De redactie van de wetenschaps-bijlage plaatste het allemaal zonder commentaar en zonder kritische noot.

In de krant van 7 maart worden dan vervolgens 3 ingezonden brieven afgedrukt over dit artikel. Allereerst een brief van Rob Knoppert, zelf een medewerker van NRC Handelsblad. Dan een wat onduidelijke brief die mogelijk ironisch bedoeld is van Martin de Koning uit Amstelveen. En tenslotte nog een wat kritischer kanttekening van Arthur Bakker uit Utrecht. In totaal ongeveer 1/4 krantenpagina (klein formaat) waarbij de brieven kennelijk zo geselecteerd zijn dat de echt kritische geluiden weggelaten zijn.

In plaats van op de dag zelf, een week later. In plaats van even veel ruimte (2 pagina's) slechts 1/4 pagina. En in plaats van duidelijk kritisch, een nogal vaag samenraapsel.


Tunnelvisie van Maurice de Hond

Op pagina 10 van Opinie & Debat (NRC Handelsblad, 7 maart 2009) geeft Bas Heijne onder de kop Bange journalistiek zijn mening over tv-journalistiek. Dit naar aanleiding van het boek De Deventer moordzaak: het complot ontrafeld van journalist Bas Haan. Haan gaat hierin op de acties van Maurice de Hond die de 'klusjesman' als dader zag en voor het ventileren van die niet-goed onderbouwde beschuldiging veroordeeld werd door de rechter. Heijne schrijft over Maurice de Hond op basis van dit boek dus: ''Wie hem tegen durfde te spreken, werd weggehoond of zwartgemaakt en er onherroepelijk van beschuldigd deel uit te maken van het complot van het establishment. Dat de Hond zo'n gewillig oor vond voor alle onzin waarin hij zelf heilig gelooft, is niet toevallig. Vooral de televisiejournalistiek is niet meer geïnteresseerd in feiten, het gaat om emoties -- en nergens vind je zoveel emoties als in het persoonlijke verhaal."

"De televisie heeft aandacht voor wat aandacht zoekt -- het doet er eigenlijk niet toe waarmee." Heijne vindt dat het boek van Haan "discussie zou moeten oproepen (...) over een echt heet hangijzer: de angst voor de publieke opinie."

Als ik Haan dus mag geloven op basis van wat Heijne beweert (ja, de keten wordt bedenkelijk lang) dan leed Maurice de Hond aan een soort tunnelvisie. Hij verzamelde mensen om zich heen die het met hem eens waren en mensen die het niet met hem eens waren, maakte hij het leven zuur. Precies wat ik eerder stelde in mijn notitie over babbeltaal-cultuur: doordat mensen in een bepaalde sociale omgeving zitten, in een bepaalde cultuur, komen ze tot de meest wilde uitspraken die ze vervolgens zelf gaan geloven.


De angst van Bas Heijne voor de publieke opinie?

Maar Bas Heijne gaat verder dan het doordraven van Maurice de Hond. De tv-journalistiek deugt niet. Natuurlijk zit daar iets in. Ik kijk vrijwel geen tv, omdat ik die programma's overwegend onbenullig en misleidend vind. Maar je kunt natuurlijk niet zeggen dat alle tv-journalistiek niet deugt op basis van een boek over Maurice de Hond die het produkt van dat doordraven ook nog op tv gepubliceerd krijgt.

We moeten een discussie krijgen over angst voor de publieke opinie, vindt Heijne. Waarom? Haan publiceert zijn boek toch? Kennelijk valt het met die angst voor de publieke opinie in ons land dus nog wel wat mee.

Wat mij niet meevalt, is al die weinig kritische journalistiek. Of dat nu bij de tv is, of bij NRC Handelsblad. Is het echt toevallig dat Bas Heijne zich in zijn kritiek nadrukkelijk tot de tv beperkt? Anderen doen het slecht. Kritiek op de krant hoor je niet. Impliciet is de boodschap: wij van de krant doen het goed. Weer heel begrijpelijk, heel menselijk, maar in feite weer niet echt kritisch. Wat Haan beweert, moet automatisch kloppen. Misschien, maar hoe weten we dat zo zeker? De tv is helemaal verkeerd. Helemaal mee eens, maar dat is een mening. En tenslotte wordt alles opgehangen aan angst voor de publieke opinie, wat er in feite niets mee te maken heeft.


De ongefundeerde opinie van Wilders?

Een ander voorbeeld van kranten-babbelpraat dit weekend uit NRC Handelsblad is het artikel "Tussen informatie, nieuws en meningen overheerst de naar nihilisme neigende desinteresse" van Rob Wijnberg (NRC Handelsblad, 7/03/2009, Opinie & Debat p. 4-5). Een goede krantenlezer weet met zo'n titel eigenlijk wel genoeg.

De subtitel luidt: "In de strijd om de aandacht van het verveelde publiek ontmoeten de media en de politiek elkaar bij oppervlakkigheid. Met diepgang bereikt de journalist het publiek niet meer en de politicus het nieuws niet. Het gevolg is dat de neiging om te reflecteren bij iedereen afneemt."

Wel, dat is een hele mond vol, maar in ieder geval is de laatste zin duidelijk onwaar. Als bij iedereen de neiging om te reflecteren afnam, schreef ik deze notitie niet. En er zijn echt wel meer bloggers die als ze al te prikkelende onzin tegenkomen, dat even op hun blog aan de kaak willen stellen. Vroeger kon je dat denken, je kon het opschrijven, je kon het zeggen, maar je kon het niet zo gemakkelijk voor de hele wereld beschikbaar maken als nu. In beginsel kan nu iedereen over je schouder meekijken. Die sociale controle werkt stimulerend en ook dwingend: onzin en fouten zijn ook voor iedereen zichtbaar. Het gevolg is dus dat in ieder geval een bepaalde (kleine?) groep mensen tegenwoordig meer reflecteert dan vroeger.

Het artikel beslaat ongeveer 1,75 krantenpagina's klein formaat. Van die 1,75 is ongeveer 0,75 tekst, de rest is titel en illustratie e.d. Royaal opgemaakt dus. Wat heeft 'filosoof' en NRC Handelsblad medewerker Rob Wijnberg te vertellen?

Wijnberg heeft ongeveer de helft van zijn 0,75 krantenpagina klein formaat nodig om uit te leggen waarom NRC Handelsblad een opiniestuk van Geert Wilders niet geplaatst heeft, terwijl de Volkskrant het daarna wel geplaatst heeft en dus de primeur had. Het stuk had de strekking: 'Verbied de Koran'.

Volgens Wijnberg gaf Wilders verder eigenlijk geen onderbouwing voor zijn standpunt, wat de reden geweest zou zijn om het niet te plaatsen. Dat komt me nogal merkwaardig voor. Ik zie in NRC Handelsblad bijna voortdurend artikelen waarvan je als lezer denkt dat de onderbouwing wel iets grondiger zou mogen, maar dat is kennelijk geen enkel probleem om toch te publiceren. En dan komt Wilders met een idioot standpunt en dan zou het opeens niet goed onderbouwd zijn? Het lijkt me eerder dat men het een extreem standpunt vond en dat men het daarom niet wilde plaatsen. Men was het niet met Wilders eens en daarom nam men gemakshalve aan dat de onderbouwing niet overtuigend was.

Een week geleden liet NRC Handelsblad Jan Marijnissen nog iets van twee bladzijden lang aan het woord met het verhaal dat de overheid de dagbladen financieel moet steunen, omdat onze democratie anders reddeloos verloren zou zijn (hier). Behalve dat dit ondertussen al weer een oud verhaal was van Marijnissen dat dus geen nieuws meer bevatte, was de onderbouwing van dat standpunt in mijn ogen ook niet echt overtuigend. Maar in dit geval was dat voor de NRC Handelsblad redactie opeens geen belemmering meer. Heel toevallig verkondigde Marijnissen echter een standpunt waar de NRC Handelsblad redactie het meer dan mee eens is (kranten, eigenlijk journalisten, zijn onmisbare en onverschrokken verdedigers van de democratie).

Het betoog van Wijnberg wordt nog ongeloofwaardiger wanneer je je realiseert dat je een opinie nooit goed kunt onderbouwen. Een stuk waarin je een bepaalde opinie verkondigt, probeert de lezer te overtuigen. Maar je kunt nooit met harde feiten laten zien dat een opinie gebaseerd is op deugdelijk empirisch onderzoek. Je kunt zeggen: 'Ik vind Madonna geweldig.' Maar je kunt nooit een deugdelijk onderzoek doen om te laten zien dat Madonna geweldig is. Een opinie is nu eenmaal geen feit. Een 'détail' dat kennelijk even aan de aandacht van Wijnberg ontsnapte.


Steeds kortere artikelen volgens Wijnberg?

Na de uitgebreide verhandeling waarom NRC Handelsblad de primeur miste en de Volkskrant niet, komt Wijnberg met de stelling dat de journalistiek tegenwoordig steeds korter van stof wordt. Lange artikelen van meer dan 1000 woorden worden steeds meer een uitzondering. Voor dat je het weet is men de aandacht van het publiek kwijt.

Hij onderbouwt deze stelling door te verwijzen naar het zap-gedrag van Nederlanders als ze tv kijken. De tv heeft een moordend tempo. Dat ben ik wel met hem eens, maar dat betekent natuurlijk nog niet dat krantenartikelen ook allemaal korter worden.

Vervolgens komt hij met het argument dat politici die in oneliners praten, zoals Rita Verdonk, op de tv veel vaker aan bod komen.

Ik weet niet of dit klopt. Balkenende komt op de tv vermoedelijk ook vaak aan bod, maar drukt hij zich echt voortdurend in oneliners uit?

Maar goed, stel dat dit zo is, dan blijkt daaruit nog steeds niet dat lange krantenartikelen zeldzamer worden. Ik zou denken dat Wijnberg simpel zou kunnen gaan tellen, maar nee, er wordt van alles bijgesleept, maar een deugdelijke onderbouwing blijft uit. En in dit geval gaat het niet om een opinie, maar om een feitelijke bewering.

Vervolgens wordt die tendens naar steeds kortere artikelen en items, die dus voor de krant nog steeds niet aangetoond is, door Wijnberg gekoppeld aan het postmoderne denken. Door dit postmoderne denken raakte het streven naar waarheid uit de gratie. 'De waarheid bestond helemaal niet, of was op zijn hoogst een door de mens gefabriceerde sociale constructie.'

Dat is leuk gevonden, maar klopt niet. Wanneer je je beperkt tot de feiten ben je meestal snel 'uitgeluld'. Juist wanneer je die feiten gaat negeren en afdoet als irrelevant, wordt het gemakkelijk en ook belangrijk om lange verhandelingen af te steken. Opinies vragen meer regels dan simpele feiten, omdat kale opinies nooit overtuigend zijn. 'Ik vind Madonna geweldig,' overtuigt de niet-fans van Madonna volledig niet van haar geweldigheid.

Vervolgens komt Wijnberg met de stelling dat al die korte artikelen en tv-items waarmee journalisten de interesse van het publiek even proberen vast te houden, leidt tot desinteresse bij het publiek, omdat men op die manier niet gemotiveerd wordt voor complexe onderwerpen. Men is als het ware niet langer ingesteld op een stevige verhandeling.

Dat is ook weer leuk bedacht. Mensen krijgen allemaal korte artikelen en items. Daardoor leren ze nooit lange artikelen te lezen. Daardoor schrijven journalisten dus ook geen lange artikelen meer. Maar het is natuurlijk een cirkelredenering. Hij toont niets aan, maakt niets hard. In feite houdt hij een fraai kletsverhaal.

Ik heb de lengte van het verhaal van Wijnberg niet precies geteld, maar na wat tellen en meten kom ik op een 2200 woorden. Dat is dus royaal boven de grens die Wijnberg zelf stelt. Dit is dus een lang artikel dat volgens Wijnberg eigenlijk heel uitzonderlijk zou zijn. Maar in NRC Handelsblad en ook in de Volkskrant staan regelmatig artikelen van deze lengte. Ook die stelling lijkt dus niet erg te kloppen.

Wat vermoedelijk wel klopt, is de stelling van Wijnberg dat het publiek eigenlijk geen belangstelling meer heeft voor dit soort artikelen. Maar dat komt niet door de lengte, maar doordat er in verhouding tot die lengte niets of vrijwel niets instaat.

Krant lezen is een dure activiteit. Niet omdat kranten tegenwoordig vrij duur zijn, maar omdat krant lezen veel tijd kost. En tijd kost geld, terwijl vrije tijd geld waard is. Als je dus een artikel als dit tegenkomt en je neemt inderdaad de moeite dat goed door te lezen zoals ik nu gedaan heb, kom je heel erg duur uit. Het kan niet uit. Het artikel bevat geen nieuws, amper feiten, het hangt allemaal als los zand aan elkaar. Wat het wel bevat is gewichtige prietpraat. Maar kennelijk durft niemand dat op de NRC Handelsblad redactie tegen Rob Wijnberg te zeggen.

Ook dit artikel valt dus weer te begrijpen als het resultaat van een bepaalde sociale cultuur. Ik kijk daar uit een totaal andere cultuur tegenaan en ga dan 'steigeren', omdat de relatie met de feiten nogal zoek raakt. Iets wat in mijn cultuur belangrijk werd en wordt gevonden.


Normverschuiving: klimaatprobleem als uitgangspunt

Het laatste artikel dat ik in dit verband bespreek, is niet een voorbeeld van babbelpraat. De titel is: Sleutelen aan de aarde, en het is van Michiel van Nieuwstadt (NRC Handelsblad, 7/3/2009, Wetenschap p. 8-9). Voorzover ik het kan bekijken, geeft het een redelijk idee van een aantal wilde plannen die op het moment onderzocht worden om de opwarming van het klimaat te stoppen. Het zijn vrij fantastische plannen, maar zo worden ze in het artikel ook gepresenteerd.

Het interessante aan dit artikel is de informatie die het niet vermeldt. De redactie van de NRC Handelsblad Wetenschap-bijlage is kennelijk min of meer om. Tot voor kort werd alle informatie over de dreigende opwarming op zo'n manier gebracht dat je als onwetende lezer dacht: 'Ach, het is allemaal nogal overdreven. Het loopt zo'n vaart niet.' Door nu groot een artikel te brengen over hoe we misschien die opwarming nog kunnen stoppen of kunnen beperken, is die opwarming opeens stilzwijgend een soort feit geworden. Daar hoeven we niet langer echt over te discussiëren. Dat is een gepasseerd station.

Vermoedelijk is het dat voor de redactie van de Wetenschap-bijlage ook en is men zich die normverschuiving niet bewust. Maar als aandachtige krantenlezer zag ik al eerder een boekbespreking staan, waaruit ik opmaakte dat Karel Knip op dit punt belangrijk anders was gaan denken.

Op zich lijkt me dat geen slechte score. De dreigende klimaatopwarming is ingrijpend en fundamenteel nieuws. Bovendien is het voor het grootste deel nog geen feit, maar alleen een stellige verwachting van wetenschappers. Een normale reactie is dan dat je zegt: 'Het kan niet waar zijn. Het zal wel meevallen.' Het kost dus tijd voordat je als groep zo'n nieuw en extreem standpunt accepteert.

Maar in feite valt de plaatsing van dit artikel dus vermoedelijk ook weer niet los te zien van de opvattingen van de sociale groep waarin de redacteur/schrijver zit.


Babbelpraat-cultuur en postmodernisme

En dan kom ik dus tenslotte uiteindelijk toch weer uit bij het postmoderne denken uit het artikel van Rob Wijnberg waarvan ik eerder stelde dat er weinig informatie in stond. Over het postmodernisme merkte hij op: 'De waarheid bestond helemaal niet, of was op zijn hoogst een door de mens gefabriceerde sociale constructie...'

Het idee achter het fenomeen 'babbeltaal-cultuur' is dat we de waarheid of juistheid van een uitspraak beoordelen aan de hand van de reacties van de belangrijke mensen in onze sociale groep. Dat betekent dus niet, dat er geen objectieve waarheid bestaat. Het betekent alleen dat wij moeite hebben die objectieve waarheid te zien en te koesteren, omdat we als groepsdieren niet willen en durven afwijken van het standpunt van de belangrijke mensen in onze sociale groep. We praten zoals we denken dat het sociaal het handigst/voordeligst is om te praten.

Iedere sociale groep heeft in beginsel haar eigen standpunt, haar eigen 'waarheid'. Dat stemt dus volledig overeen met het postmoderne denken. De waarheid (van een groep) is een sociale constructie.

Maar dat neemt niet weg dat er ook een objectieve waarheid bestaat, een empirische werkelijkheid die zich niets van de groeps-opvattingen aantrekt. Wanneer de opvattingen van de groep in overeenstemming zijn met de empirische werkelijkheid is er geen probleem. Maar omdat groepen ertoe neigen hun eigen waarheid te construeren, wijkt die groepswaarheid vaak af van de empirische werkelijkheid ook al is het soms ogenschijnlijk maar weinig. Vroeg of laat ontstaat er dan een probleem, een botsing. Vroeg of laat dringt die empirische werkelijkheid zich onweerstaanbaar en overweldigend op aan de groep.

Dat gebeurde bijvoorbeeld bij de Watersnoodramp in 1953. Kranten hadden verontrustende berichten over de slechte toestand van de dijken niet geplaatst. Rapporten over de zorgelijke toestand van de zeeweringen waren terzijde gelegd. 'Het zou wel niet zo'n vaart lopen.' Deze informatie zou de mensen maar onrustig maken. Maar de zee laat zich door dat soort overwegingen natuurlijk niet tegenhouden. Ook al dacht iedereen dat men veilig was, de empirische werkelijkheid trok zich daar niets van aan. Zulke rampen maken hardhandig duidelijk dat het op de lange termijn beter is onze opvattingen af te stemmen op de empirische werkelijkheid dan op wat onze sociale groep graag wil geloven.

-