vrijdag, juli 14, 2006


De mens als falend informatiesysteem


Een informatie-systeem is een systeem dat in reactie op een bepaald verzoek (of een bepaalde 'trigger') de juiste informatie levert. Te denken valt aan een woordenboek, een medische encyclopedie, een database-programma, Google, een kaartenbak, etc.

Ook mensen bevatten informatie en werken daarom soms als informatiesysteem. In het onderstaande verhaaltje viel in eerste instantie mij vooral het gedrag van de arts op. In tweede instantie begreep ik echter dat zulke fenomenen veel vaker voorkomen en kennelijk typisch menselijk zijn.

---------

Het is een stralende en warme dag. Met zijn allen trekken we door prachtig Drenthe. Ik draag een lange broek met sokken en een overhemd met lange mouwen ondanks het mooie weer. S. niet. Waarom ik wel en zij niet?

Er zijn 2 redenen.
1. Ik heb ooit gelezen dat je eigenlijk verstandiger ... Maar die reden was dus niet voldoende.
2. Door ervaring weet ik dat je wandelend soms ergens terecht komt, waar je blij bent, een lange broek en lange mouwen te hebben. Die ervaring maakt dat ik gemotiveerd ben, ondanks de hitte toch een lange broek te dragen.

We trekken om een verboden militaire basis heen. Niets is zo opwindend als iets te doen, dat eigenlijk niet mag. Stil en ongerept is het. We trekken door hoog gras. Na afloop slaat S. iets weg. Een bruin beestje ofzo. Nog weer een dag later ontdekt S. twee andere bruine bolletjes op haar been. Teken! Twee stuks.

Even later lezen we dat je jezelf na een wandeling eigenlijk moet controleren op teken. Het klinkt heel vertrouwd in de oren, maar we hebben het niet gedaan!

A. weet een voor de hand liggende oplossing. Ze begint te knijpen en te trekken aan 1 van die 2 bruine bolletjes. Even later lezen we, dat je dat dus vooral niet moet doen.

Wat moet je doen bij 2 teken die zich vastgezet hebben in je been. Google werkt keurig. Binnen een paar seconden hebben we alle benodigde informatie en de informatie is vrij duidelijk. Een tekentang kopen en draaien. Verder loop je kans op besmetting met de ziekte van Lyme. En dus vooral niet knijpen en trekken met b.v. een gewone pincet.

Een paar dagen later komt er een rode plek op, rond 1 van de 2 beten. Huisarts zijn, is niet meer wat het was. Vroeger was je iemand met autoriteit. De dokter zei het en dan was het zo. Nu wordt alles gecheckt.

De dokter schrijft 14 dagen doxycycline voor. Je wordt er misselijk van en je mag niet in het zonlicht. Leuk in de zomer. Leuk als je vakantie hebt.

Wat zegt Internet hierover? Even later hebben we op het scherm de kaart die huisartsen krijgen om de juiste behandeling voor te schrijven.

Over dat kaartensysteem is nagedacht. Een huisarts moet snel kunnen checken wat de juiste behandeling is. Daarom heeft iedere ziekte en ieder ziektebeeld een kaart. Die kaart staat in een kaartenbak en is zo snel te raadplegen. Verder is een kaart snel door te lezen omdat de ruimte beperkt is. Eenvoudig, simpel en effectief.

Die kaart zegt: 10 dagen. Verder checken: het protocol voor huisartsen zegt: 10 dagen. De huisarts zegt: 14 dagen.

Een goed informatie-systeem zorgt ervoor dat op het moment dat het nodig is, de benodigde informatie voor handen is. Hier is de informatie voor handen, maar omdat men vergeet het systeem te raadplegen, gaat het toch fout. Het systeem is er, het werkt, maar tegen de mens is het niet opgewassen.

------

Kunnen we uit dit voorval iets concluderen?

1. Er spelen 2 'echte' informatie-systemen een rol: Google en de huisartsenkaart. Beide systemen hebben als systeem goed gewerkt.
2. Toch gaat het in het bovenstaande voorval een aantal keren mis: de informatie die er is, wordt niet gebruikt. Waarom?

A. De arts denkt dat het 14 dagen is en vindt het niet nodig dat even te checken.
B. Persoon A. heeft of nooit gelezen dat je niet aan teken mag trekken en knijpen of heeft die informatie op dit moment niet meer paraat. Ook wordt die informatie niet even opgezocht. Er wordt eerst gehandeld en daarna wordt er informatie gezocht.
C. Het checken op teken blijft achterwege. Die informatie is vast wel eens gelezen, maar nooit serieus genomen, en opgeslagen. Het zal wel niet zo'n vaart lopen, etc.
D. De lange broek blijft om soortgelijke redenen achterwege. Of men heeft het nog nooit gehoord, of men denkt dat het zo'n vaart niet zal lopen.

De gemeenschappelijke factor in alle 4 'fouten' is mijns inziens motivatie. Bij A. ontbreekt de motivatie om het nog te checken. Bij B. is er juist sprake van veel motivatie, waardoor men de tijd niet neemt eerst informatie te zoeken en te bestuderen. Bij C. en D. is juist weer sprake van te weinig motivatie.

B, C en D zijn na dit voorval vermoedelijk een tijd geen probleem meer voor de betrokkenen. Na dit voorval is men (een tijd) gemotiveerd en weet men het. Motivatie is kennelijk een factor die bepaalt of informatie wel of niet goed wordt opgeslagen.

Een ander probleem hier is de 'trigger'. Als je zoekt via Google of in de kaartenbak van de arts, dan heb je een duidelijke trigger: de tekenbeet.

Maar als je eerst iets leest over teken en een tijd later ga je een boswandeling maken, dan zijn die twee niet automatisch gelinkt. De trigger om te zorgen dat je een lange broek aantrekt, ontbreekt, is afwezig. Hetzelfde triggerprobleem speelt bij het checken op teken.

In beide gevallen moet je je gedrag aanpassen zonder dat er een acute trigger is. Dat is moeilijk.

In het geval van het trekken en knijpen fungeert de teek wel als trigger, maar nu activeert hij kennelijk een soort aangeboren reactie.


woensdag, juli 12, 2006


Terreur als stereotype


In NRC Handelsblad van gisteren (11/06/2006, p. 5) staat een stukje van Tom-Jan Meeus getiteld: In de VS is elke ontploffing nog steeds 'breaking news'.

In New York vond maandagochtend een gasexplosie plaats. Een pand vloog de lucht in vermoedelijk tengevolge van een mislukte zelfmoordpoging. 'Maar dat was allemaal bijzaak. New York was opnieuw aan 11 september ontsnapt -- dat was gisteren het verhaal. "Het zit in ons hoofd," zei Guthrie. "Wij horen de klap, zien de vlammen en denken: the boys are back in town. ... En nu vraag ik me af: wat gebeurt er met mij als Osama echt komt."'

"Het is een vraag voor heel Amerika. '9/11' is nu bijna vijf jaar geleden. In de meeste delen van de wereld -- Madrid, Istanbul, Amman en Bali -- zijn sindsdien aanslagen door extremistische moslims gepleegd. Niet in de VS. Het land dat de meeste mensen en middelen uittrekt in de mondiale strijd tegen het moslimextremisme, dat omstreden oorlogen in Afghanistan en Irak begon ter voorkoming van nieuwe aanslagen, dat wereldwijd onder vuur ligt wegens de behandeling van terreurverdachten -- dat land is weliswaar verschoond gebleven van nieuwe aanslagen, maar vreest als geen ander er het slachtoffer van te worden. Het schept een hypergevoelig maatschappelijk klimaat. Elke ontploffing in Boston of Kansas is breaking news -- aanslag? En wie denkt dat de bevolking na 5 jaar verveeld raakt van deze non-gebeurtenissen vergist zich: geen politicus -- conservatief of progressief -- kan het zich in het moderne Amerika permitteren weak on terror te zijn. Anders gezegd: beide partijen zijn ervan overtuigd dat de harde hand een voorwaarde is om de verkiezingen te winnen. Amerikaanse media volgen de sentimenten van het publiek..."

"En zo groeide ook de kleine ontregeling van upscale Manhattan gisteren uit tot een nationale gebeurtenis. De derde in twee weken."


commentaar

Dit bericht staat niet op zichzelf. Ook b.v. President Bush gaf aan dat sinds 9/11 Amerikanen zichzelf beschouwen als zijnde in oorlog. Strikt genomen hebben ze daar na Afghanistan en Irak natuurlijk ook gelijk in.

Wat er sinds '9/11' in Amerika gebeurd is, is dat zich een nieuw stereotype gevormd heeft. Stereotypen worden vaak gekoppeld aan etnische groepen als negers, Marokkanen, Friezen, Belgen. Dat kan, maar dat hoeft niet. De oorspronkelijke betekenis van 'stereotype' was een vraag waar vrijwel iedereen hetzelfde antwoord op gaf. Iedereen of vrijwel iedereen in de desbetreffende cultuur of samenleving geeft hetzelfde antwoord.

Zo gaven Nederlanders als je vroeg naar mei 1940 bijna altijd aan dat de Nederlandse troepen heldhaftig gestreden hadden tegen de Duitse overmacht. Je leerde dat ook op school. Daar was geen twijfel over mogelijk. Pas veel later hoorde ik van militaire historici dat sommige Nederlandse troepen inderdaad verwoed gestreden hadden, maar dat dat toch echt grote uitzonderingen waren geweest. En verder was er van een Duitse overmacht amper sprake.

1. Een stereotype laat zich eenvoudig vaststellen door te vragen. Pas wanneer de vraag door het overgrote deel op dezelfde manier beantwoord wordt, is er echt sprake van een stereotype. Er zijn natuurlijk allemaal diepzinnige omschrijvingen van stereotype in omloop, maar als onderzoeker heb je daar niet altijd houvast aan, omdat je een operationele definitie nodig hebt. En die hebben we hier op deze manier.

Dat een hele groep mensen een vraag op dezelfde manier beantwoordt, vereist nog al wat. Want mensen hebben de hinderlijke gewoonte bijna altijd volstrekt uiteenlopende antwoorden te geven.

2. Een stereotype wordt dus geleerd. De sociale en culturele omgeving leert haar leden dat stereotype. Ze doet dat in beginsel op 2 manieren. Ten eerste wordt je verteld hoe het zit. 'Ondanks heldhaftig verzet van de zwakke Nederlandse troepen tegenover de overmacht aan Duitse troepen...,' lees je in de boekjes. Ten tweede wordt het je niet in dank afgenomen als je het stereotype niet uitdraagt of zelfs bestrijdt. Je bent eigenwijs. Je weet het niet goed. Je hebt het niet goed geleerd. Erger nog als je je niet gewonnen, geeft: Je bent afwijkend, vreemd, want je houdt er een afwijkend standpunt op na.

3. Uit dit voorbeeld zie we ook, dat er meestal geen sprake van is, dat we een stereotype door eigen observatie leren. Mensen denken dat, omdat ze eerst het stereotype gehoord en geleerd hebben en daarna beelden krijgen te zien die het stereotype versterken. Ze zien in de beelden het stereotype bevestigd.

4. Het stereotype stuurt de interpretatie van nieuwe informatie. De nieuwe informatie wordt zo geinterpreteerd dat het stereotype in stand blijft. Het stereotype is heilig, niet de nieuwe informatie, die wordt gewoon anders geinterpreteerd.

Zo is er uit Wereldoorlog II een prachtige foto waarin je, ik dacht, St Paul's Cathedral ziet door de rookwolken van een nachtelijk bombardement heen. Deze foto werd door zowel de Britten als de Duitsers gebruikt als propagandamateriaal. De Britten interpreteerden de foto als een bewijs van hun onverzettelijkheid. Ondanks de bommen bleef St Pauls staan. De Duitsters interpreteerden het als een bewijs voor hoe London er door de Luftwaffe van langs kreeg. Dezelfde informatie werd door beide zijden totaal verschillend geïnterpreteerd.

5. Een volgend punt: een stereotype is vaak niet waar en soms ook niet nuttig. Aan de andere kant: er zijn vermoedelijk genoeg stereotypen die wel waar zijn of nuttig zijn. B.v. dat je niet mag stelen.

6. Het stereotype stuurt het handelen. Dat Amerika nu in 2 landen in oorlog is, is vermoedelijk grotendeels te danken aan het stereotype van de terreur.

Hoe groot de invloed van zo'n stereotype kan zijn, zie we ook in Nederland. Ook hier tracht men het stereotype van de terreur te vestigen. We moeten bang zijn voor terreur. Terreur kan voortdurend toeslaan, etc. Voor de meer dan 5000 overbodige ziekenhuisdoden door medische fouten hoeven we ons niet druk te maken, want dat is geen terreur. Dat zijn gewoon.... foutjes. Maar omdat het stereotype van de terreur reeds behoorlijk gevestigd is, past men wetten aan zodat het individu steeds minder rechten overhoudt. Verder zie je dat er grote bedragen uitgetrokken worden tegen de 'strijd' tegen de terreur. En je ziet dat Nederland inmiddels ook al dapper aan de oorlog van de Amerikanen meedoet.

7. Dat zo'n stereotype zo snel ingang kan vinden, is alleen begrijpelijk uit de invloed van de massamedia. Vooral televisie lijkt een grote boosdoener. Ook het stukje uit NRC Handelsblad lijkt daarnaar te verwijzen. Het probleem met televisie is dat het een heel indringend medium is. Je ziet de vliegtuigen de toren in vliegen. Je ziet het bloed en de dode lichamen. Je denkt het zelf te zien. Ondertussen zijn de beelden zwaar voorgeselecteerd. Verder laat t.v. geen tijd voor reflectie. Voordat je kunt nadenken, komen er alweer nieuwe beelden. Vroeger waren er dan allerhande clubjes waarin het nieuws en de politiek besproken werden. Maar door de opkomst van de t.v. zitten mensen meer te kijken en is het verenigingsleven op dit punt sterk afgenomen of zelfs helemaal verdwenen.



woensdag, juli 05, 2006


Opnieuw minder krantenlezers!


De oplages van de Nederlandse dagbladen zijn opnieuw teruggelopen. Dat blijkt uit vandaag gepubliceerde cijfers van het meetinstituut HOI. De Volkskrant daalde het sterkst met 3.2%. Trouw daalde 3.1%. NRC Handelsblad 2.2% en de Telegraaf minder dan 1%. Het Algemeen Dagblad in combinatie met een aantal regionale kranten bestond nog niet begin 2005, maar ten opzichte van het laatste kwartaal van 2005 daalde de oplage met 6.2%. Wel stijgen de aantallen weekendabonnementen soms. Aldus een berichtje in NRC Handelsblad van 4 juli 2006, p. 17 met als titel: Oplages kranten weer gekrompen.

Het slordige aan dit bericht is dat er niet erg duidelijk bij staat over welke periode het nu precies gaat. Wel dat men meet ten opzichte van het eerste kwartaal van vorig jaar, maar niet wanneer men precies opgehouden is met meten. Kennelijk gaat het dus om een periode van een jaar, want er is ook wat tijd nodig om het onderzoek uit te voeren en af te ronden.

Wie de krant leest, weet dat dit soort berichtjes niet nieuw zijn. Het gaat al tijden slecht met de kranten. Maar dalingen van 3% in een jaar tijd zijn wel heel veel. Vroeger haalden krantenredacties hun schouders vaak op: er bleven nog genoeg lezers over. Maar met 3% per jaar ben je na 10 jaar zoveel lezers kwijt, dat je dan niet meer in je huidige vorm kunt bestaan. Dus misschien is het toch iets om eens over na te denken.

Dat proberen redacties, hoofdredacteuren en mediakundigen ook wel, maar voorlopig gaat het vooral slecht. Lichtpunten zijn de opkomst van de gratis krantjes Metro en Spits, de opkomst van het weekend-abonnement en mogelijk NRC Next.

Als trouwe en verwoede krantenlezer wil ik al lang graag een paar opmerkingen maken in dit verband. Meestal zijn het journalisten en uitgevers die je hoort of leest hierover, laat ik het nu eens uit een lezersperspectief proberen te benaderen.


1. Kranten zijn te dik.

Redacties gaan er vanuit dat hoe dikker de krant is, hoe meer waar de lezer voor zijn geld krijgt. Als lezer denk ik daar heel anders over. Als ik veel tekst wil, kan ik op Internet nog eeuwen doorlezen. Daar heb ik geen krant voor nodig. Lezers hebben helemaal geen zin in zo'n eindeloos dikke krant, waar dan soms ook nog niets instaat (maar daarover straks meer).

Redacties hanteren vaak een formule van tegen een bladzij advertenties moet ook een bladzij redactioneel staan. Dat is gezien vanuit de uitgever een begrijpelijke formule omdat anders de advertenties niet meer onder de aandacht komen. Maar lezers zijn niet echt dol op dikke kranten. Wie heeft er zin in een dik boek? De tijd van de eindeloos lange winters waarin er toch niets te doen viel, ligt al vele tientallen jaren achter ons.

Je kunt als lezer die dikte ook als kostenpost zien. Eerst kost die krant via het abonnement een hoop geld, vervolgens kost hij via de tijd die het lezen vergt, nog eens een veelvoud daarvan. De gemiddelde lezer wil vermoedelijk hooguit 30 minuten per dag aan de krant besteden. Als het omslaan van de bladzijden dan al 20 minuten kost, zit er iets grondig fout.

Als je weet dat de gemiddelde lezer minder dan 30 minuten aan die krant besteedt, dan zou je je als redactie toch eens achter de oren moeten krabben bij kranten van 30 of (veel) meer pagina's. Die 30 minuten betekenen ook dat artikelen van een paginalang dus onmogelijk gelezen kunnen worden. De redactie vindt dat prachtige artikelen, de gemiddelde lezer niet.

Journalisten benaderen de dikte van de krant uit een totaal andere optiek. Voor een journalist telt dat hij een stuk geschreven heeft dat in de krant staat. Dan heeft hij wat gepresteerd, dan scoort hij (of zij). Maar als lezer ben ik helemaal niet zo geïnteresseerd in de eindeloze prietpraat van de gemiddelde doorsnee-journalist die soms niet eens een fatsoenlijk verhaal kan schrijven.


2. Kranten bevatten te weinig, onjuiste en eenzijdige informatie.

Het tweede probleem met kranten is de ontbrekende of gebrekkige inhoud. Aan de ene kant eindeloze verhalen, aan de andere kant is het goed formuleren van een kort berichtje (zoals hierboven aangehaald) al te veel gevraagd. Het is soms zelfs nog erger. Getallen kloppen niet. Feiten worden onjuist weergegeven. Sommige artikelen zijn ronduit misleidend, maar worden als leesvoer toch gepubliceerd. Kennelijk is de focus bij de redactie vooral dat de krant dik moet zijn en leuk moet zijn opgemaakt.

Over één ding heb ik tegenwoordig niet te klagen: fraaie foto's. Het krantenpapier leent zich er niet echt voor, maar leuke, schokkende, verrassende plaatjes, ze komen in de krant en liefst groot. Ik vind dat prima, maar het kan het gebrek aan inhoud niet compenseren. Ook over een ander iets heb ik niet te klagen: opinie. Heel veel opinie. Nederlanders vinden steeds meer en weten steeds minder, met de kranten voorop lijkt het.

Laat ik een paar voorbeelden uit de mouw schudden. Een hele tijd wist NRC Handelsblad in een artikel van -- naar ik dacht -- meer dan een pagina, te melden dat de geruchten over een dreigend olietekort volstrekte onzin waren. Er was nog voor tientallen jaren meer dan genoeg olie op de wereld. Op dat moment kon al jarenlang iedereen in de Encyclopedie Britannica een gedegen artikel lezen waaruit zonneklaar bleek dat de meeste olie gevonden was en dat ze in sneltrein vaart verstookt werd en dat er niet al te veel olie meer zou worden bijgevonden.

Afgelopen weekend ging NRC Handelsblad zogenaamd overstag op nogal onduidelijk gronden. Er dreigde een olietekort. Uitgebreide verhalen, veel foto's, een paar leuke grafiekjes. De zaken die echt nodig waren in dit verband, waren te veel gevraagd: de wereld olie-reservers, het olieverbruik per jaar met prognose en de hoeveelheid ontdekte olie per jaar met prognose van. Drie simpele zaken. In plaats daarvan veel verhaal, foto's en andere desinformatie.

Een ander voorbeeld. De krant Trouw bracht in de slappe zomertijd een paginagroot interview met een Amerikaanse filosoof van wereldfaam. Zijn laatste boek was ingeslagen in de academische wereld als een bom. De interviewer was speciaal per vliegtuig naar Amerika gereisd om de beroemde filosoof in een hutje in de bergen aan het praten te krijgen. Omdat het boek op het gebied van mijn promotie-onderzoek leek te liggen, besloot ik het aan te schaffen.

De mijnheer in de boekwinkel keek me tenslotte wat meewarig aan. Had ik de naam wel goed? Klopte de titel wel? Gelukkig had ik het originele krantenartikel bij me. Maar in de database van de computer bestond het boek niet. De krant gebeld. Helaas, de schrijver van het artikel was in bespreking. Opnieuw gebeld. Helaas, de schrijver van het artikel was net even aan het lunchen. Maar soms kan ik vrij koppig zijn. Na mijn zoveelste telefoontje kwam het hoge woord eruit. Het hele interview was verzonnen. De beroemde filosoof bestond niet, net zo als zijn boek. Een correctie in de krant zelf heb ik nooit gezien.

Ander voorbeeld. Een afgelopen zomer werd Nederland opgeschrikt door een zwarte tijger op de Veluwe. De kranten wisten zelfs een foto te brengen. Analyse van de foto en de bron door een skepticus leverde meer foto's op. Een van die foto's werd uitvergroot. De skeptici konden er maar één ding in zien: een zwarte kat. En door vergelijking met de hoogte van het koren op de foto was het een gewone zwarte kat en geen superkat. De uitvergrote foto met het hele verhaal en de conclusie stond binnen enkele dagen in de discussiegroep op Internet. Maar niet in de krant! Dat kwam pas geruime tijd later in een niet al te groot bericht.

Twee actuele voorbeelden. In de wetenschapsbijlage een uitgebreid interview van iets minder dan 1 pagina met een wetenschapsfilosoof compleet met grote foto. De man is overtuigd van zijn eigen eruditie en wetenschappelijke kwaliteiten maar heeft verder niets te melden. Groot artikel, veel tekst, grote foto, geen relevante informatie.

In dezelfde krant iets eerder een groot interview met de voormalige directeur van een jeugdgevangenis. De man wordt de hemel ingeprezen terwijl zijn methode in strijd is met de wet en internationale verdragen en op zijn minst zeer omstreden is. Groot artikel, misleidende informatie.


3. Kranten zijn te moeilijk en vaak slecht geschreven.

Dan het niveau van de krant. Dat is niet mis! Zwaarwichtige en moeilijke artikelen. Lange zinnen. Moeilijke woorden. Journalisten hebben kennelijk een onbedwingbare neiging tot moeilijk doen. Maar dan versta je je vak niet. Want het is juist jouw taak die lastige informatie over te brengen op zo'n manier dat bijna iedereen het kan snappen.

Op het tafeltje bij mijn bed ligt een boekje dat meer dan honderd jaar geleden geschreven werd. Over een niet zo'n gemakkelijk onderwerp. Door een niet-journalist. Een simpele, aansprekende stijl. Geen onnodig moeilijke woorden. Iedere zin leest als een trein. Wat een genot om te lezen.

Waarom kan Darwin helder en begrijpelijk schrijven over iets abstracts als evolutie en waarom kan een NRC Handelsblad journalist dat niet over zo iets simpels als oplagecijfers? Ik denk dat het veel meer te maken heeft met motivatie dan met kunde. Darwin wilde een boodschap overbrengen. De journalist wil waardering van zijn collega's en van zijn hoofdredacteur en dat is dus iets heel anders.

Maar lastig is het allemaal wel. Want mijn gezin telt 5 personen. En de krant is duur. Dan zou het fijn zijn als iedereen die krant ook las. En dat valt dus tegen.

Ik denk dat als je een krant zo schrijft dat zelfs veel gymnasiumkinderen hem niet meer lezen (en dat is het geval), je iets grondig verkeerd doet. Wie leest hem dan straks nog wel? Niemand, dus.

Een andere manier waarop je merkt dat kranten slordig schrijven, is doordat lange artikelen vaak zonder samenvatting worden geplaatst. Geen enkel zichzelf respecterend wetenschappelijk tijdschrift zou dat aandurven, maar voor kranten is het idee dat lezers misschien liever eerst een samenvatting lezen in plaats van het lange artikel, merkwaardig onbekend.

Dat kranten vaak slecht geschreven worden, is vanuit de optiek van de redactie wel begrijpelijk. Goed schrijven betekent veel meer tijd investeren in je stukje. Een goed geschreven stukje kan daarom qua kosten wel meer dan 10x zo duur uitpakken als een slecht geschreven stukje. In werkelijkheid ligt die verhouding nog extremer. Voor een goed geschreven stukje heb je ook veel meer researchtijd nodig en verder heb je een journalist nodig die goed kan schrijven en die zijn er niet zo veel meer en daardoor extra duur. Voor een redactie is het dus uitermate verleidelijk de krant te vullen met snel en slordig geschreven stukjes gebaseerd op een minimum aan eigen onderzoek. Vandaar dat je ziet dat geen enkele krant bij een persbericht over kinderhoertjes in de Bijlmer zelf even de informatie gaat checken.


4. Kranten kijken neer op de lezer.

Een vierde probleem met kranten is dat ze neerkijken op de lezer. Als journalist ben je belangrijk, heb je status en heb je een bepaalde macht. Als lezer heb je die status en die macht niet en kun je hooguit besluiten om een andere krant te nemen, maar of die echt beter is, is zeer de vraag.

Dat kranten neerkijken op de lezer zie je b.v. aan de ingezonden brieven rubriek. Voor de meest onbenullige prietpraat van redacteuren worden vele pagina's uitgetrokken, maar ingezonden brieven moeten vooral niet te veel ruimte in beslag nemen. Verder worden die rubrieken niet of saai opgemaakt en mogen de brieven vooral niet te lang zijn, want zo belangrijk is die mening van die lezer nu ook weer niet. Toch heb ik vaak veel nuttige informatie gevonden in de ingezonden brieven die door de scherpe selectie heen wisten te dringen. Want dan reageerde net die ene specialist of deskundige die toevallig wist dat het net even allemaal heel anders zat dan in het oorspronkelijke artikel beweerd werd.

En natuurlijk kunnen lang niet alle ingezonden brieven geplaatst worden. Dat begrijp ik, maar als je wel een artikel van een pagina kunt plaatsen over iets, is er dan opeens geen ruimte meer om een korte brief te plaatsen waaruit blijkt dat het hele artikel in feite onzin is? Misschien ben je het daar als redactie niet mee eens, maar voor de lezer is dat relevante informatie omdat er uit blijkt dat het eerdere artikel omstreden is.

Wat ook nog al eens gebeurt, is dat men vaag blijft over de bronnen. Soms zijn hele artikelen duidelijk gebaseerd op wat elders net iets eerder is gepubliceerd. Maar een bronvermelding kan er vaak niet af. Echt vervelend wordt het voor de lezer op het moment dat de krant belangrijke informatie lijkt te brengen. Wie heeft dat onderzocht? Waar is het onderzoeksrapport? Welk instituut was het? Wanneer is het gepubliceerd? Basisinformatie, maar niet voor krantenjournalisten.

Ook hier geldt weer: als je zo schrijft, mis je het broodnodige respect voor de lezer. Die lezer had vroeger alleen de krant. Nu heeft die lezer tv en internet. De kranten zijn hun monopolie kwijt en als ze niet oppassen: straks hun lezers!

Een laatste manier waarop je ziet dat kranten geen respect hebben voor hun lezers, is door het ontbreken van continu lezersonderzoek. Als redactie moet je voortdurend weten, wat je lezers van je krant vinden. Simpele zaken: welke artikelen zijn er nu precies gelezen en hoe vaak? Welk artikel vond je het meest de moeite waard? Welke onderwerpen interesseren je? Hoe lang lees je per dag de krant? Wanneer een krant geen voortdurende informatie heeft op dit soort punten, vaar je in feite in de mist zonder radar. Pas als de oplagecijfers kelderen, voel je nattigheid. Maar dan is het in feite te laat. Het gaat er niet om dat de lezer wegloopt, het gaat erom dat je zorgt dat hij tevreden is en blij met je produkt. Dat hij je produkt meer waard vindt dan wat hij er voor betaalt. Dan moet je geen krant verkopen, maar je moet informatie verkopen. Waardevolle, broodnodige informatie die je nergens anders zo kunt krijgen.

De taak van de krant is juist uit dat gigantische aanbod van informatie precies die informatie te selecteren en samen te vatten die de lezer nodig heeft en die verder zo te formuleren en vorm te geven dat die lezer dat snel, gemakkelijk en op een leuke manier kan begrijpen en kan opnemen.


Samenvatting

1. Je moet je krant afstemmen op die 20 of 30 minuten die de gemiddelde lezer wil besteden. Dat is dus een dunne krant met veel informatie maar met weinig tekst in plaats van een dikke krant met veel tekst maar weinig informatie.

2. Het gaat erom de lezer te voorzien van informatie die voor hem of haar waardevol is. Dat vereist een totaal andere attitude dan even snel een stuk(je) schrijven. Integendeel, je moet juist investeren in je artikelen.

In dit verband moet ik terugdenken aan de tijd dat het Amerikaanse PC Mag de computerwereld domineerde. Men deed dat doordat men eigen onderzoekslaboratoria had waarin b.v. 200 printers uit een bepaalde categorie met elkaar werden vergeleken en werden getest. Geen enkel ander blad had die informatie terwijl ieder PC gebruiker voor dat soort informatie ongeveer een moord wilde plegen. Het gevolg was een gigantische oplage tegen een bespottelijke prijs, want iedere adverteerder wilde uiteraard in dat blad aanwezig zijn. Kortom, men verkocht geen blad maar voor de lezer uiterst relevante informatie.

3. Je moet niet alleen kosten maken om de relevante informatie boven tafel te krijgen. Je moet ook kosten maken om die informatie zo te presenteren dat de lezer het snel begrijpt en ondertussen ook nog leuk vindt om te lezen.

4. Degene die uiteindelijk bepaalt of die informatie waardevol is, overkomt, en te verteren valt, is de lezer. Je moet dus niet kijken naar de artikelen in die krant (want die zeggen niets), maar je moet die lezer vragen wat hij van die artikelen vindt. Je moet kijken hoe lang die lezer leest, wat hij leest, hoe hij leest, wat hij leuk vindt, wat hij waardevol vindt, wat hij wil weten en wat er van de informatie overkomt of gebruikt wordt.

Ik vrees dat deze 4 punten een totaal andere manier van krant maken inhouden, dan de kranten oude stijl die we nu nog kennen.